In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 juni 2020, gaat het om een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente betreffende de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2019 de waarde vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 29 juli 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was.
Tijdens een eerdere zitting op 28 mei 2020 in een vergelijkbare zaak, heeft de heffingsambtenaar erkend dat de hoorplicht was geschonden. Dit leidde tot de conclusie dat ook in deze zaak de hoorplicht was geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoorplicht is geschonden en heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar een nieuwe uitspraak moet doen op het bezwaar van eiser, waarbij eiser alsnog gehoord moet worden.
Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 525,-, en moet het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van griffier B. Inci. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.