1.3.Bij het bestreden besluit heeft verweerder met verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie sociale zekerheid van de gemeente Veenendaal van 23 december 2019 het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij in deze beroepsprocedure alleen bevoegd is om een oordeel te geven over de door eiser in deze beroepsprocedure aangevoerde gronden tegen het bestreden besluit. Daarom laat de rechtbank onbesproken wat eiser in deze beroepsprocedure heeft aangevoerd i) over een eerder besluit op bezwaar van verweerder en de daartegen aangevoerde beroepsgronden en ii) over mogelijke toekomstige aanvragen en daarop te nemen besluiten.
3. Ook laat de rechtbank onbesproken het door eiser bij brief van 25 april 2020 aan verweerder gedane schikkingsvoorstel, omdat een schikkingsvoorstel geen beroepsgrond tegen het bestreden besluit is.
4. De rechtbank verwerpt de stelling van eiser dat verweerder door het vooraf invullen van het aanvraagformulier de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand heeft geaccepteerd (de rechtbank begrijpt: ingewilligd). Dat verweerder uit klantvriendelijkheid en op grond van eerder van eiser verkregen informatie een aanvraagformulier deels heeft ingevuld, wil niet zeggen dat verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand heeft ingewilligd. Eerst na ontvangst van een volledig ingevuld aanvraagformulier en de door verweerder gevraagde bewijsstukken beoordeelt verweerder of een aanvraag om bijzondere bijstand al dan niet voor inwilliging in aanmerking komt. Eiser heeft aan het enkele feit dat verweerder het aan hem toegestuurd aanvraagformulier deels heeft ingevuld dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat zijn aanvraag was ingewilligd.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft aangevoerd dat de commissie in zijn advies ten onrechte als feit heeft vermeld dat eiser bijzondere bijstand voor een eigen bijdrage voor de verzekeringskosten van € 35,- heeft aangevraagd. Dit kan echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden, omdat verweerder in het primaire besluit in samenhang bezien met het rapport algemeen van 6 september 2019 wel heeft onderkend dat eiser bijzondere bijstand voor onder meer deze verzekeringskosten van € 35,- heeft aangevraagd en in het bestreden besluit niet van dit feit is teruggekomen.
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de hoortoestellen en de daaruit voortvloeiende kosten van batterijen noodzakelijk zijn, zoals de audicien en de hoorspecialist hebben uitgemaakt. Ook de KNO-arts heeft de noodzaak van de hoortoestellen vastgesteld.
Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder bij de afwijzing heeft gesteld dat eisers’ ziektekostenverzekeraar, Menzis, de kosten van de hoortoestellen en de bijkomende kosten zou vergoeden. Echter, in de periode tot het bestreden besluit was nog niet duidelijk welke vergoeding Menzis hem zou geven voor de kosten van de hoortoestellen en de bijkomende kosten. Daarom heeft hij verweerder in de periode tot het bestreden besluiten ook geen informatie hierover kunnen verschaffen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het voormelde niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat de hoortoestellen inclusief batterijen voor eiser medisch noodzakelijk zijn.Anders dan waarvan eiser lijkt uit te gaan, heeft verweerder zijn aanvraag niet afgewezen
omdatMenzis de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd zou vergoeden. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat hij gezien artikel 15 van de Pw niet bevoegd is om bijzondere bijstand voor deze kosten te verlenen, ook niet als Menzis tot de conclusie komt dat de kosten van (para)medische zorg die eiser nodig heeft op grond van de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelgeving niet of niet geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Op grond van de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelgeving zal eiser de niet vergoede kosten van (para)medische zorg zelf moeten dragen en staat artikel 15 van de Pw in de weg aan de vergoeding daarvan door verlening van bijstand. Gelet op het voorgaande was het voor verweerder in het kader van zijn besluitvorming dan ook niet nodig om duidelijk te krijgen welk deel van de kosten van (para)medische zorg Menzis wel of niet zal vergoeden.
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.