ECLI:NL:RBMNE:2020:2093

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
UTR 20/2051
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bestuursdwang wegens ontbreken spoedeisend belang

In deze zaak hebben verzoekers, eigenaren van een perceel in Houten, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een last onder bestuursdwang die hen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten is opgelegd. Deze last houdt in dat zij verontreinigde mest, waarin drugsafval is aangetroffen, moeten laten verwijderen. Verweerder heeft hen een termijn gesteld tot 8 juni 2020 om aan deze last te voldoen. Verzoekers vreesden voor grote financiële gevolgen als gevolg van de bestuursdwang en vroegen de voorzieningenrechter om de werking van de last te schorsen totdat hun bezwaar tegen het besluit van 18 mei 2020 was behandeld.

De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak op 5 juni 2020 geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechter overwoog dat de kosten van de bestuursdwang op dat moment nog niet waren gemaakt en dus ook nog niet op verzoekers konden worden verhaald. De vrees van verzoekers voor financiële gevolgen was op dat moment niet voldoende om te spreken van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter benadrukte dat de discussie over de vraag of verzoekers als overtreder kunnen worden aangemerkt, in de bezwaarprocedure bij verweerder moet worden gevoerd.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen reden was om vooruit te lopen op de uitkomst van de bezwaarprocedure door de bestuursdwang te schorsen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd daarom kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2051

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. S. Rorije),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder.

Inleiding

1. Verzoekers zijn eigenaar van het perceel [adres] in [woonplaats] . Op het perceel zijn drie mestputten aanwezig. Na klachten uit de buurt heeft verweerder in december 2019 monsters uit de putten genomen en is vastgesteld dat er drugsafval in de mestputten aanwezig is. Volgens verweerder overtreden verzoekers daardoor de Wet milieubeheer. In januari 2020 heeft verweerder met toepassing van bestuursdwang de mestputten afgesloten, als tijdelijke maatregel.
2. Bij besluit van 18 mei 2020 heeft verweerder aan verzoekers een nieuwe last onder bestuursdwang opgelegd. Verweerder heeft verzoekers daarbij gelast om uiterlijk maandag 8 juni 2020 om 17:00 de verontreinigde mest onder milieukundige begeleiding te hebben laten verwijderen en de verontreinigde mest te hebben afgeleverd bij een erkend verwerker. Daarbij heeft verweerder verzoekers meegedeeld dat de kosten van de bestuursdwang op hen zullen worden verhaald.
3. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 mei 2020. Verzoekers hebben daarnaast op 4 juni 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij willen daarmee bereiken dat de werking van de last onder bestuursdwang voor het aflopen van de begunstigingstermijn op 8 juni wordt geschorst tijdens de bezwaarprocedure.
4. De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat er geen spoedeisend belang is dat het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Dat is zo duidelijk, dat sprake is van een kennelijk ongegrond verzoek. Om die reden worden partijen niet uitgenodigd voor een zitting.

Overwegingen

5. Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekers vooral vrezen voor grote en onomkeerbare financiële gevolgen, als de last onder bestuursdwang niet geschorst wordt. De kosten voor het verwijderen van het drugsafval in de putten zullen op hen worden verhaald en zijn zo hoog dat de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. De kosten mogen niet voor rekening van verzoekers komen, omdat zij geen overtreders zijn, aldus verzoekers. Zij wonen niet op het perceel en wisten niet van het drugsafval of de geuroverlast af.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de kosten van de bestuursdwang op dit moment nog niet zijn gemaakt en dus ook nog niet worden verhaald op verzoekers. De situatie met grote financiële gevolgen waarvoor verzoekers vrezen is nu dan ook niet spoedeisend: dat zal pas het geval zijn als de bestuursdwang daadwerkelijk is uitgevoerd en als verweerder vervolgens over gaat tot het verhalen van de gemaakte kosten. Verzoekers merken terecht op dat de discussie of verzoekers als overtreder aan te merken zijn in de bezwaarprocedure bij verweerder moet worden gevoerd. Dat geldt ook voor de opmerkingen over de monstername en hoe die zich tot de besluitvorming verhoudt. Als het standpunt van verzoekers dat zij geen overtreders zijn klopt, kunnen de kosten voor de bestuursdwang vervolgens ook niet op hen verhaald worden. Dat levert nu echter geen spoedeisend belang op bij schorsing van de last onder bestuursdwang.
7. Uit het verzoekschrift lijkt te volgen dat het verzoekers er niet om te doen is dat de met drugsafval verontreinigde mest in de mestputten blijft. Partijen vinden elkaar dan dus in de conclusie dat de inhoud van de mestputten moet worden verwijderd. Als verweerder dat in het licht van het milieubelang zo spoedeisend vindt dat hij daartoe nu zelf actie gaat ondernemen, dan doet hij dat met het risico dat de gemaakte kosten uiteindelijk niet op verzoekers kunnen worden verhaald. De bezwaarprocedure moet daar uitsluitsel over geven en de voorzieningenrechter ziet in het verzoek geen reden om daarop nu vooruit te lopen door verweerder te verbieden de bestuursdwang uit te voeren. De stukken geven de voorzieningenrechter verder geen aanleiding om nu te oordelen dat de last onder bestuursdwang evident onrechtmatig is en om die reden moet worden geschorst.

Conclusie

8. De conclusie is daarom dat er geen spoedeisend belang is bij het treffen van een voorziening. Het verzoek is kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Dalen, griffier
.De beslissing is gedaan op 5 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
(de griffier is verhinderd de (de voorzieningenrechter is
uitspraak te ondertekenen) verhinderd de uitspraak teondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.