ECLI:NL:RBMNE:2020:2092

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
16-659356-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de productie van XTC/MDMA met vrijspraak voor hennepverwerking en overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de productie van XTC/MDMA. De verdachte had een bedrijfsruimte gehuurd en middelen verschaft voor de productie van harddrugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de producenten van deze drugs had gefaciliteerd door een bedrijfsruimte te huren, voertuigen aan te schaffen en specifieke goederen te bestellen die benodigd waren voor de productie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van medeplichtigheid aan het bewerken van hennep, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte wist dat de goederen en de bedrijfsruimte voor hennepverwerking waren bestemd. De rechtbank constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat invloed had op de strafoplegging. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 99 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de risico's die gepaard gaan met de productie van harddrugs, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de positieve rapporten van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-659356-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 11 juli 2017 en 25 mei 2020. Verdachte was bij deze zittingen aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
Verder waren aanwezig de advocaat van verdachte mr. R. van Veen en de officier van justitie mr. G.P.N. Robben.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de gewijzigde tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen bij dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
Feit 1
primair:
medeplichtig is aan het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en/of aanwezig hebben van cocaïne en/of XTC en/of heroïne in de periode van 1 juni 2016 tot en met 4 april 2017 in een pand aan de [adres] te [woonplaats] ;
subsidiair:
in de periode van 1 juni 2016 tot en met 4 april 2017 in Veenendaal samen met anderen het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of XTC en/of heroïne opzettelijk heeft voorbereid en/of bevorderd;
Feit 2
primair:
medeplichtig is aan het telen, bereiden, bewerken en/of verwerken en/of aanwezig hebben van hennep in de periode van 1 juni 2016 tot en met 4 april 2017 te Veenendaal;
subsidiair:
in de periode van 1 juni 2016 tot en met 4 april 2017 in Veenendaal samen met anderen het, bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen of voorhanden hebben van (een grote hoeveelheid) hennep opzettelijk heeft voorbereid en/of bevorderd.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.VRIJSPRAAK FEIT 2

Onder feit 2 primair wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk een bedrijfsruimte in een pand aan de [adres] te [woonplaats] beschikbaar zou hebben gesteld voor het bereiden/verwerken van hennep. Ook zou hij goederen hebben besteld die bedoeld waren om hennep te bereiden of te verwerken. Die goederen zouden bestaan uit een roeras, verwarmingsjacket en een poederhopper. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij de hiervoor genoemde goederen zou hebben verstrekt dan wel voorhanden zou hebben gehad, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die bestemd waren voor het verwerken van hennep. Datzelfde zou gelden voor de bedrijfsruimte en een of meerdere voertuigen die verdachte voorhanden zou hebben gehad.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Het is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de roeras, het verwarmingsjacket en de poederhopper bedoeld waren voor het bereiden of verwerken van hennep. Verder bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten waaruit volgt dat verdachte wist (of ernstige reden had te vermoeden) dat het huren van de bedrijfsruimte en de aanschaf van de vervoermiddelen bedoeld waren voor het verwerken van hennep.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS TEN AANZIEN VAN FEIT 1

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie blijkt uit het samenstel van feiten en omstandigheden dat verdachte wist dat er in de bedrijfsruimte (hard)drugs werden geproduceerd. In ieder geval heeft verdachte gelet op alle feiten en omstandigheden bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat daar door anderen drugs werden geproduceerd, en dat is voldoende om te komen tot een bewezenverklaring.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte heeft om vrijspraak gevraagd. Volgens de advocaat kan niet bewezen worden dat verdachte wist dat in de door hem gehuurde bedrijfsruimte harddrugs werden geproduceerd. Ook wist verdachte niet dat de door hem bestelde goederen bedoeld waren voor de productie van harddrugs. De advocaat heeft daarbij in de eerste plaats gewezen op de proceshouding en verklaringen van verdachte. Verdachte heeft van het begin af aan meegewerkt met de politie en zoveel als mogelijk openheid van zaken gegeven. Uit zijn verklaringen en de bij verdachte waargenomen emoties na de ontdekking van het drugslaboratorium blijkt dat verdachte niets wist daarvan. De advocaat heeft ook gewezen op feiten en omstandigheden in het dossier die de verklaringen van verdachte op dat punt ondersteunen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsstukken
Een verbalisant , tevens senior expert bij de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de Landelijke Eenheid, heeft op 18 april 2017 het volgende verklaard:
"
Op dinsdag 4 april 2017, omstreeks 14.30 uur ontving de brandweer Veenendaal de melding dat in een vrijstaand kantoorpand aan de [adres] te [woonplaats] stankklachten waren. (…) Nader onderzoek wees uit dat in diverse ruimtes apparatuur stond welke kon worden gerelateerd aan de productie van (synthetische) drugs. (…) Op deze locatie heb ik op dinsdag 3 april 2017[de rechtbank leest: dinsdag 4 april 2017]
, omstreeks 16.00 uur een onderzoek ingesteld naar het aangetroffen laboratorium. (…)
Omschrijving locatie
Op het perceel [adres] te [woonplaats] staat een vrijstaand kantoorpand bestaande uit een begane grond, parkeerdek en 5 etages welke in gebruik zijn als kantoorpand. Op de begane grond geeft in de centrale hal een deur toegang tot een op de begane grond gelegen bedrijfsruimte. Deze bedrijfsruimte is geregistreerd als [adres] en volgens de naamplaat in de centrale hal is hier het bedrijf ' [bedrijf 1] BV' gevestigd. (…)
Nader onderzoek wees uit dat de ruimtes K (Kookruimte) en D (Droogruimte)vermoedelijk werden gebruikt voor het mengen, verhitten, drogen en vermalen van cafeïne met paracetamol. Het is mij bekend dat een dergelijk mengel wordt gebruikt voor het versnijden van heroïne. In de bedrijfsruimte werden honderden kilo's cafeïne en paracetamol aangetroffen evenals kookketels, granuleermachines, mengmachines en sealmachines.
Ruimte T (Tabletteren) was gebruikt voor het tabletteren van MDMA tabletten. In deze ruimte stond een industriële tabletteermachines met 17 stempel stations. Deze tabletteermachine bevatte restanten roze en groen poeder. Door middel van een kleur reactietest positief getest op 3,4- methyleendioxymetamfetamine (MDMA). In de bedrijfsruimte werden diverse zakken, dozen en meers aangetroffen met gekleurde tabletteer stoffen en tabletten. In totaal meer dan 100 kg aan MDMA houdend tabletteerpoeder en MDMA tabletten. Tevens werden goederen aangetroffen zoals granuleermachines, stofafzuigers, mengmachines, sealmachines, droogkasten e.d. welke waren gebruikt voor de grootschalige productie van MDMA-poeder en/of tabletten.
In de ruimte P (Persen) werd een grote 75 ton pers aangetroffen. Daarbij lagen metalen mallen – matrijzen welke kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van onder andere heroïne of cocaïne blokken. Tevens werd in deze ruimte een grote vacuüm sealmachine aangetroffen met de daarbij behorende vacuüm sealzakken.
In ruimte W (Wassen) werd een opstelling aangetroffen bestaande uit een zelfgemaakt bassin met afvoer. Boven dit bassin hing een sproei installatie en waren slangen met sproeikoppen aanwezig. Tevens werden in deze ruimte een kookketel, opvangketel en een vacuümafscheider met vacuümpomp aangetroffen. Vermoedelijk is deze ruimte gebruikt voor de bewerking-verwerking van opium - morfine en/of heroïne. In de bedrijfsruimte werden chemicaliën zoals azijnzuuranhydride aangetroffen welke kenmerkend zijn voor dergelijke processen. In de bedrijfsruimte werd circa 11 kg aan geperste heroïne aangetroffen." [2]
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft in een rapport van 6 oktober 2017, getiteld "
Onderzoek naar vermoedelijke vervaardiging/bewerking (synthetische) drugs op de locatie [adres] , [woonplaats] , 4 april 2017", onder meer het volgende geschreven:
"
2 Onderzoek ter plaatse
Op 5 april 2017 werd op verzoek van [A] van de LFO (…) assistentie verleend bij een onderzoek naar de vermoedelijke vervaardiging van (synthetische) drugs op de locatie [adres] te [woonplaats] . Samen met medewerkers van de LFO werden de diverse materialen beschreven, gefotografeerd en bemonsterd. De monsters werden voor nader chemisch onderzoek overgebracht naar het NFI.
(…)
4 Vraagstelling
1.
“Bevat het onderzoeksmateriaal substanties die vermeld zijn op een van de lijsten van de Opiumwet of op de bijlage van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc)
2.
Is het onderzoeksmateriaal gerelateerd aan de vervaardiging en/of bewerking van (synthetische) drugs?
(…)
8 Conclusie
In het onderzoeksmateriaal is heroïne, morfine, 03- en 06-monoacetylmorfine, codeïne, acetylcodeïne, thebaïne, MDMA, cocaïne, azijnzuuranhydride en MEK aangetoond.
Een deel van het onderzoeksmateriaal past bij de omzetting van morfine in heroïne en bewerken (versnijden) van heroïne. Daarnaast is een deel van het onderzoeksmateriaal kenmerkend voor het bewerken (tabletteren) van MDMA." [3]
Verdachte is meerdere keren door de politie gehoord. Op 6 april 2017 heeft verdachte onder meer verklaard:
"
A: Ik heb [bedrijf 1] al een tijdje. Dit is een BV maar ik ben de enige aandeelhouder. (…) [bedrijf 1] is gevestigd aan de [adres] in [woonplaats] . Ik heb dit gehuurd van de [naam] uit [woonplaats] . (…) Sinds februari kom ik er ongeveer om de week. Om de post te halen.
(…)
V: Wat heeft u gehuurd van het bedrijf?
A: Het voorste deel van het magazijn, voor de tussenwand, en het kantoorpand op de tussenverdieping. (…) Voor ik het pand huurde was het pand helemaal leeg. Alles wat er staat is van mij of van die meneer die mij hielp. (…) Er staan ook twee vrachtwagens en een heffer. Die zijn van mij. (…) [bedrijf 1] heeft die vrachtwagens aangekocht met geleend geld.
Ik heb aardig wat schulden ja. (…) Als ik een schatting moet doen zal het 100.000 of 150.000 euro zijn. (…) Als je een bedrijf op wil starten zal je moeten investeren. (…)
V: Wat is de huur van het pand?
Ongeveer 5000 euro per maand. Er kwam nog geen geld binnen in het bedrijf, maar dat zou nu eindelijk gaan gebeuren.
V: Wat betaalt degene waar u mee samen werkt?
A: Die betaalt niks. Er zou handel komen. (…)
O: Afgelopen maandag was u nog in het magazijn
A: Ja (…)
O: (…) u gaf aan dat het eerst een lege ruimte was, maar nu waren er ingebouwde ruimtes.
A: Ja, dat klopt. Dat waren koelruimtes. Ik ben na binnenkomst links binnen in de koelruimte geweest. Die was in aanbouw. Dat waren er twee naast elkaar.
In een nader verhoor op 13 april 2017 heeft verdachte onder meer verklaard:
"
V: Maak jij van meerdere mobiele telefoons gebruik?
A: Ja er ligt nog een telefoon in de auto.
(…)
V: Maakt u ook gebruik van die telefoon?
A: (…) Verder SMS ik met deze telefoon naar de persoon waar ik de telefoon van gekregen heb. Dat is de voornaamste manier waarmee ik contact met die persoon heb. Dit is de persoon die ook gebruik maakt van de loods. Ik heb hem ook wel gebeld maar dan nam hij nooit op. We Sms’ten en hij kwam regelmatig bij mij langs bij mijn woning. Dat is een keer per week of een keer per twee weken.
(…)
O: Je hebt verklaard dat jij afgelopen maandag nog in [woonplaats] op de [adres] was geweest.
V: In welke delen van het bedrijf ben jij toen geweest?
A: (…) Ik ben verder met een meneer van de verhuurder in de loods geweest. (…) Toen ik daar aankwam werd er open gedaan door een monteur die daar was om de lekkage op te lossen. Ik heb die monteur daar vaker gezien om dingen op te lossen. (…) Deze monteur was door de persoon die mijn loods gebruikt aan mij voorgesteld als zijnde de klusjes man. (…) Buiten de klusjesman was er nog een oudere man aanwezig. Die heb ik daar wel vaker gezien.
(…)
V: Hoe lang huurde jij de bedrijfsruimte aan de [adres] te [woonplaats] ?
A: Dat is vanaf juni of juli 2016.
(…)
V: Wie is/zijn de personen die zich bezig hebben gehouden met het vervaardigen van deze diverse drugs (hard en soft) in de loods die door jou gehuurd wordt?
A: De meneer wiens naam ik niet durf te noemen en ik denk de klusjesman en de andere lange man. Misschien ook nog wel andere mensen.
(…)
V: Hoeveel voertuigen heb jij op naam staan?
A: Twee vrachtwagens en die bus staan op naam van [bedrijf 1] BV. (…)
V: Wie maken er allemaal gebruik van jouw bestelwagen?
A: Die wordt onder andere door die meneer geregeld opgehaald.” [5]
Op 16 mei 2017 heeft verdachte voorts verklaard:
(…)
V: Hoe is de aankoop van de Renault Master gegaan?
A: Ja. Die is cash betaald.
(…)
V: Door wie is deze Renault Master gekocht?
A: [bedrijf 1] , op naam van [bedrijf 1] .
V: Wie zijn er bij de aanschaf van de Renault Master geweest?
A: Ik ben er geweest met nog iemand. .
(…)
V: Wie heeft de palletwagen aangeschaft, die in de bedrijfsruimte werd aangetroffen?
A: Die is door [bedrijf 1] aangeschaft.” [6]
Als bijlage bij een proces-verbaal van 17 mei 2017 is een factuur opgenomen waaruit blijkt dat de koopsom van voornoemde Renault Master € 9.500 bedroeg. [7]
Op 7 april 2019 heeft de politie de woning van verdachte doorzocht. Bij die doorzoeking is onder andere een ordner in beslag genomen met het opschrift [bedrijf 1] 2017 (met beslagnummer B02.03.001.014). [8] Verbalisant [verbalisant 1] heeft over de inhoud van deze ordner onder meer verklaard:
"
Ik zag in een ordner met het opschrift [bedrijf 1] 2017 (nummer beslag: B02.03.001.014) een tweetal facturen van het bedrijf [bedrijf 2] . De eerste factuur was van 22 februari 2017 en gericht aan [bedrijf 1] BV, de heer [verdachte] [adres] te [woonplaats] . Op deze factuur stond onder andere een roerwerk, een poeder toevoer hopper, een IBC verwarmingsjacket en een IBC container. Het totaalbedrag op deze factuur was € 6.834,94 en dit bedrag werd volgens de factuur contact voldaan." [9]
Verdachte heeft hierover op 20 juni 2017 verklaard:
"
O: De goederen die bij [bedrijf 2] zijn besteld via de mail.
V: Wat kan jij daarover verklaren?
A: Hij, de man waarvan ik de naam niet wil noemen, die is bij mij thuis geweest. Ik ben samen met hem op de computer/het internet gekomen op de site van [bedrijf 2] . Hij heeft mij laten zien welke goederen ik moest bestellen. En zo kon ik de bestelling via de mail doen. (…)
V: Wat weet jij van het ophalen van deze bestelde goederen bij [bedrijf 2] in [woonplaats] ?
A: Dat dat door hem gedaan is, want dat heeft hij tegen mij verteld. (…)
V: Hoe zijn deze goederen betaald?
A: Hij heeft dat cash betaald. Dat heeft hij tegen mij gezegd." [10]
Naast verdachte heeft de politie ook diverse getuigen gehoord. Een van die getuigen is de heer [getuige 1] , die namens [naam] optrad als de beheerder van het pand [adres] . [getuige 1] heeft onder meer verklaard:
"
De bedrijfsruimte en het kantoor op de tussenverdieping is per 1 juli 2016 verhuurd aan [bedrijf 1] B.V. Alle contacten, dus ook de ondertekening, verliepen via [verdachte] . (…) De bedrijfsruimte en kantoorruimte zijn leeg opgeleverd. (…) [bedrijf 1] B.V. ( [verdachte] ) zou in het pand een bedrijf starten met energydrank en die drank zou heten: Cannabis.
(…)
Ik heb een paar maanden na oplevering ontdekt dat er ander slot (cilinder) was geplaatst in de deur die toegang geven tot de kantoorruimte op de tussenverdieping. (…) Daarna is het mij een keer opgevallen dat ook de zijdeur een ander slot had en weer later merkte ik dat de deur van de hal naar de bedrijfsruimte ook was gewijzigd.
(…)
Dinsdag 4 april 2017 om 13.15 uur kreeg ik telefonisch een melding van [B] van [bedrijf 3] de klacht dat er azijnlucht werd geroken. (…) Ik vergat te vermelden dat (…) [B] mij meldde dat ze door de met folie afgeplakte deur tussen hal en bedrijfshal dacht gezien te hebben dat er zich iemand in de bedrijfshal bevond. De ruit in die deur is normaal gesproken helder glas maar sinds [verdachte] huurde afgeplakt met matte folie. De zijlichten van de deur zijn afgeplakt met vuilniszakken. Dit is sinds dat [verdachte] de ruimte huurt en door hem gedaan.
(…)
De brandweer vroeg mij of er in een ruimte azijn aanwezig was. We veronderstelden dat het uit de bedrijfshal kon komen en toen heb ik [verdachte] gebeld. [verdachte] vertelde mij dat er ammonium, ammoniak en azijn stond.
(…)
De huurovereenkomst inzake [adres] is bij het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] gevoegd. [11] Hieruit blijkt dat de huur op 1 juli 2016 is aangevangen en dat de huurprijs (inclusief voorschot) € 5.307,62 per maand bedroeg.
De politie heeft voorts onderzoek gedaan naar de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. De betreffende verbalisant heeft op 1 augustus 2017 onder meer het volgende verklaard hierover:
"
Op 5 juli 2017 werd (…) bij de ING bank over de periode gelegen tussen 10 juni 2016 en 6 april 2017, de gegevens opgevraagd van het rekeningnummer [rekeningnummer] . Deze rekening stond op naam van [verdachte] ( [bedrijf 1] BV). Uit de ontvangen bankgegevens bleek dat er een aantalkasstortingen waren gedaan bij de ING/Breukelen en wel op de volgende data:
01-08-2016 een bedrag van 5350,-- Euro
02-09-2016 een bedrag van 7300,-- Euro
22-09-2016 een bedrag van 8000,-- Euro
28-09-2016 een bedrag van 2300,-- Euro
27-10-2016 een bedrag van 1000,-- Euro
14-11-2016 een bedrag van 2000,-- Euro
10-03-2017 een bedrag van 10000,- Euro
13-03-2017 een bedrag van 8000,-- Euro
17-03-2017 een bedrag van 2000,-- Euro
17-03-2017 een bedrag van 7500,-- Euro
03-04-2017 een bedrag van 1700,-- Euro
Totaal werd er in de genoemde periode een bedrag van55.150,--euro gestort op het rekeningnummer [rekeningnummer] ." [12]
Op de zitting van 25 mei 2020 heeft verdachte onder meer verklaard:
"
(…) Als ik daar kwam deden zij de deur open. Ik heb nooit de sleutel die ik had gebruikt om het pand in te komen. (…) Ik deed zaken met [medeverdachte] . (…) Ik heb meer dan € 300.000 eigen geld in [bedrijf 1] gestoken. ." [13]
Interpretatie van de bewijsstukken
Het aantreffen van het laboratorium
Op 4 april 2017 werden in de bedrijfshal van een pand aan de [adres] in [woonplaats] een laboratorium voor de productie van harddrugs en (aanzienlijke) hoeveelheden heroïne, XTC en cocaïne aangetroffen. Uit het hiervoor genoemde proces-verbaal van de verbalisant van de LFO blijkt dat in de bedrijfshal vijf verschillende ruimten waren gemaakt die ieder voor zich een doel dienden binnen het productieproces. Gelet op de aangetroffen apparatuur en chemische middelen en stoffen en het onderzoek daarvan door het NFI, stelt de rechtbank vast dat het laboratorium werd gebruikt voor de grootschalige productie en verwerking van heroïne en XTC/MDMA. Gelet op de verklaringen van verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte] degene was die zich met de productie van voornoemde harddrugs bezighield samen met een of meer onbekend gebleven personen. Nu uit de verklaring van getuige [getuige 1] en uit de huurovereenkomst blijkt dat de bedrijfshal met ingang van 1 juli 2016 door [bedrijf 1] B.V., het bedrijf van verdachte, is gehuurd, neemt de rechtbank die datum als aanvangsdatum voor de periode waarin de productie heeft plaatsgevonden.
Medeplichtigheid verdachte
De rechtbank zal vervolgens eerst de vraag moeten beantwoorden of verdachte medeplichtig is geweest bij de productie van XTC/MDMA zoals hem onder 1 primair ten laste is gelegd. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat wordt bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte was gericht op het verrichten van de medeplichtige handeling (hier: het verschaffen van gelegenheid en middelen) en daarnaast op het gepleegde misdrijf (hier: de productie van synthetische drugs). Niet nodig is dat het opzet van de medeplichtige ook moet zijn gericht op de precieze wijze waarop het misdrijf wordt begaan. Een voldoende verband tussen het opzet van de medeplichtige en het door de daders begane misdrijf volstaat.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval aan beide vereisten is voldaan.
In de eerste plaats heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank opzettelijk gelegenheid en middelen verschaft aan de daders voor de productie van (onder meer) XTC/MDMA. Uit de bewijsstukken blijkt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] op zoek is gegaan naar een geschikte bedrijfsruimte om te huren. Vervolgens heeft verdachte (via zijn vennootschap [bedrijf 1] B.V.) de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] te [woonplaats] gehuurd en welbewust ter beschikking gesteld aan [medeverdachte] . De huur van deze bedrijfsruimte was een onmisbare schakel voor het kunnen vestigen van het laboratorium. Vervolgens heeft verdachte op verzoek van [medeverdachte] online onder meer een poeder toevoer hopper en een roeras besteld, voorwerpen die specifiek gebruikt worden voor de productie van synthetische drugs zoals XTC/MDMA.
In de tweede plaats acht de rechtbank ook het opzet op het misdrijf zelf bij verdachte aanwezig. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden:
  • i) verdachte heeft een grote bedrijfsruimte met bovenliggende kantoorruimte gehuurd tegen een aanzienlijke huurprijs (€ 5.307,62 per maand) en heeft die ruimte vervolgens geheel ter beschikking gesteld aan een ander, zonder dat daar enige (financiële) tegenprestatie van die ander tegenover stond;
  • ii) verdachte heeft steeds wisselende verklaringen afgelegd over waar de gehuurde bedrijfsruimte voor gebruikt zou worden en in welke zaken men zou gaan handelen. Zo heeft hij tegen vastgoedbeheerder [getuige 1] gezegd dat de ruimte zou worden gebruikt voor de handel in Cannabis energydrank en later dat in groente en fruit zou worden gehandeld. Tegen de politie heeft verdachte verklaard dat het zou gaan om de im- en export van wijn en dat er ook een grote hoeveelheid koffie zou zijn ingekocht. Op de zitting van 25 mei 2020 heeft verdachte vervolgens (voor het eerst) verklaard dat het gehuurde gebruikt zou worden voor de handel in een drank bestaande uit een mengsel van wijn en cola;
  • iii) verdachte heeft verklaard na aanvang van de huur eerst maandenlang niet of nauwelijks bij het gehuurde te zijn geweest. Pas vanaf februari 2017 is dit veranderd en toen is verdachte om de week naar het pand gegaan om de post op te halen. Hij is naar eigen zeggen enkel het pand binnengegaan als anderen voor hem de deur open deden (terwijl hij zelf de huurder was en een sleutel had ontvangen). Dat blijkt ook uit de verklaring van [getuige 2] over de gang van zaken na de eerste melding van een lekkage op 3 april 2017. Dit is - mede gezien de toenmalige moeilijke financiële situatie van verdachte - geen logisch zakelijk gebruik van een groot en prijzig gehuurd pand;
  • iv) alle sloten van het gehuurde pand zijn binnen enkele maanden na aanvang van de huur door een ander dan verdachte vervangen, waarbij verdachte zegt dat hij daarna niet heeft gecontroleerd of hij met zijn sleutel nog wel bij de door hemzelf gehuurde bedrijfsruimte naar binnen kon;
  • v) na aanvang van de huur is de deur die vanuit de hal van binnenkomst naar de bedrijfsruimte leidt afgeplakt met matte folie en vuilniszakken;
  • vi) verdachte heeft zeer specifieke goederen, waaronder de poeder toevoer hopper en roeras besteld op verzoek van [medeverdachte] tegen een aanzienlijke koopprijs (€ 6.834,94), zonder zich na te gaan waar die goederen voor zouden worden gebruikt; verdachte wist dat dezegoederen contant zijn betaald;
  • vii) Daarnaast heeft verdachte/ [bedrijf 1] B.V. in dezelfde periode ook een autobus van het merk/type Renault Master aangeschaft tegen contante betaling van een bedrag van € 9.500; Deze bus werd ook door [medeverdachte] gebruikt;
  • viii) verdachte heeft van [medeverdachte] een aparte telefoon gekregen met de instructies om onderling alleen met die telefoon te communiceren en dan alleen per SMS;
  • ix) verdachte/ [bedrijf 1] B.V. heeft aanzienlijke bedragen geïnvesteerd , zonder dat daar enige inkomsten tegenover stonden. Zo zijn twee vrachtwagens, een palletwagen en de autobus aangeschaft. In de betrokken periode zijn grote contante bedragen gestort op de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. Het gaat in totaal om € 55.150 over een periode van 8 maanden.
  • x) Ook na negen maanden bestond er nog geen concreet zicht op inkomsten uit handel, terwijl verdachte naar eigen zeggen op dat moment inmiddels circa
€ 300.000 in het bedrijf had geïnvesteerd;
( xi) na de melding van stankoverlast op 4 april 2017 heeft verdachte tegen [getuige 1] verklaard dat zich in de bedrijfsruimte ammonium, ammoniak en azijn bevond. Hiervan was verdachte dus (kennelijk) wel op de hoogte.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, duiden op het plaatsvinden van illegale activiteiten. Meer in het bijzonder wijzen deze feiten en omstandigheden – gelet met name op de aard en omvang van het gehuurde, de specifieke apparatuur die werd aangeschaft en de aanwezige chemische middelen (waar verdachte van wist) – op drugsgerelateerde feiten. Dat lag des te meer voor de hand gelet op de aanzienlijke bedragen die werden geïnvesteerd in het bedrijf van verdachte, [bedrijf 1] B.V., dat feitelijk werd geleid door [medeverdachte] en dat tot dusver geen enkele (legale) omzet genereerde. Verdachte heeft er evenwel voor gekozen om maandenlang niet of nauwelijks in het door hem gehuurde pand aanwezig te zijn, alleen het pand te betreden als hij door anderen werd binnen gelaten en zich verder niet met de bedrijfsvoering te bemoeien. Met die handelwijze heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er in de door hem gehuurde bedrijfsruimte harddrugs werden geproduceerd. Dat brengt de rechtbank tot de slotsom dat er bij verdachte voorwaardelijk opzet was op het door de daders gepleegde misdrijf.
De rechtbank ziet echter onvoldoende bewijs in het dossier dat verdachte medeplichtig is aan de productie van cocaïne zoals onder 1 primair ook ten laste is gelegd. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat de aangetroffen cocaïne ook ter plaatse werd verwerkt.. In zoverre zal verdachte hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank acht verdachte op grond van de bewijsstukken en de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn genoemd wel medeplichtig aan het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen cocaïne.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1 primair
[medeverdachte] en een of meer onbekend gebleven personen op een of meerdere momenten in de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 april 2017 te Veenendaal, met elkaar opzettelijk hebben bereid, bewerkt, verwerkt en opzettelijk aanwezig hebben gehad (in een pand – genaamd “ [naam] ” – gelegen aan de [adres] en [adres] te [woonplaats] ) een hoeveelheid van een materiaal bevattende XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine, MDMA) en heroïne (4,5-epoxy-17-methylmorfinan-3,6-diyl-diacetaat), zijnde XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine, MDMA) en heroïne (4,5-epoxy-17-methylmorfinan-3,6-diyl-diacetaat) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, alsmede opzettelijk aanwezig hebben gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot het plegen van welke misdrijven verdachte op meerdere momenten in de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 april 2017 in Nederland, meermalen,
(telkens) opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft door aan die [medeverdachte] en onbekend gebleven personen een bedrijfsruimte in voornoemd pand voor het bereiden en verwerken van XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine, MDMA) ter beschikking te stellen en goederen te bestellen die bedoeld waren voor het bereiden en verwerken van voornoemde harddrugs (een roeras en een poederhopper).
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is volgens de rechtbank niet nadelig voor verdachte.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een dader zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Er is niet gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door verdachte gepleegde feit bestond. Het door verdachte gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door verdachte gepleegde feit:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, C van de Opiumwet gegeven verbod.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Er is niet gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 261 voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Enerzijds heeft de officier van justitie gekeken naar de grote hoeveelheid drugs en de apparatuur die is aangetroffen. Anderzijds heeft hij bij zijn strafeis betrokken dat verdachte geen medeplegen valt te verwijten, dat de redelijke termijn in deze zaak is geschonden en dat verdachte volgens het verslag van de reclassering van 24 februari 2020 gedurende een kleine 3 jaar goed heeft meegewerkt aan het toezicht.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat van verdachte heeft – voor zover de rechtbank verdachte niet zou vrijspreken – verzocht geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de advocaat gewezen op het langdurige toezicht van de reclassering, welk toezicht goed is verlopen. Ook heeft de advocaat gewezen op het blanco strafblad van verdachte en het feit dat hij sinds februari 2020 is gestart met een nieuwe baan.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de vraag welke straf en/of maatregel in de zaak van verdachte passend zou zijn rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder verdachte die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een
gevangenisstrafvoor de duur van
99 dagenop, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank het volgende meegewogen.
9.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan de productie van XTC/MDMA. Hij heeft de producenten van deze harddrugs gefaciliteerd door een bedrijfsruimte te huren, auto’s te kopen en deze aan hen ter beschikking te stellen en door specifieke goederen te bestellen die benodigd waren voor de productie van de XTC/MDMA. Harddrugs zoals XTC/MDMA vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en de productie daarvan draagt bij aan de instandhouding daarvan. Met zijn handelwijze heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de productie van en handel in harddrugs gepaard gaan met (zware) criminaliteit. De opslag van chemicaliën en de productie van XTC/MDMA brengen bovendien risico’s met zich, zoals gevaar voor brand/ontploffing, het vrijkomen van giftige stoffen en milieuschade. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen te meer kwalijk nu in het pand boven de door hem gehuurde bedrijfsruimte, waarin het drugslaboratorium zich bevond, andere bedrijven (legaal) waren gevestigd waar dagelijks mensen werkzaam waren.
Verdachte heeft hier niet of onvoldoende oog voor gehad en heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen (financiële) belangen.
9.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gezien dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Rapport psychologisch onderzoek en voortgangsverslag van de reclassering
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van het psychologisch onderzoek van verdachte van 7 juli 2017 en van een voortgangsverslag van de reclassering van 24 februari 2020. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op 12 juli 2017 heeft de reclassering toezicht gehouden op verdachte. Uit het voortgangsverslag blijkt dat de reclassering veel beschermende factoren aanwezig acht in het leven van verdachte. Daarbij is door de reclassering (onder andere) gewezen op de goede relatie tussen verdachte en zijn vrouw, de (nieuwe) baan van verdachte en het vrijwilligerswerk dat verdachte verricht. Deze beschermende factoren hebben volgens de reclassering een positief effect op het recidiverisico. Ook wijst de reclassering erop dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de meldplicht bij de reclassering.
9.3.3
Strafoplegging
Gelet op de hiervoor genoemde criminaliteit en risico’s die gepaard gaan met de productie van XTC/MDMA, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de hoogte van die gevangenisstraf laat de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat de rol van verdachte beperkt is geweest tot medeplichtigheid en dat hij een blanco strafblad heeft. Ook betrekt de rechtbank bij haar oordeel de hiervoor genoemde diverse beschermende factoren in het leven van verdachte, waardoor de rechtbank de kans op recidive gering acht. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 101 dagen voorwaardelijk, in beginsel passend en geboden.
De rechtbank stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Verdachte is op 4 april 2017 in verzekering gesteld. Daarmee is de redelijke termijn aangevangen. De behandeling in eerste aanleg is vervolgens niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn met een eindvonnis afgerond, terwijl niet van bijzondere omstandigheden is gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. Gelet op deze forse overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van 99 dagen, onder aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 48 en 49 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en H.J. ter Meulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-Baaziz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juni 2020.
Mr. H.J. ter Meulen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte is - na een toegelaten wijziging - ten laste gelegd dat:
1.
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 4 april 2017 te Veenendaal, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen,
opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand – genaamd “ [naam] ” – gelegen aan de [adres] en/of [adres] te [woonplaats] ) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine, MDMA) en/of heroïne (4,5-epoxy-17-methylmorfinan-3,6-diyl-diacetaat), zijnde cocaïne en/of XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine, MDMA) en/of heroïne (4,5-epoxy-17-methylmorfinan-3,6-diyl-diacetaat) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 4 april 2017 te Veenendaal, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die [medeverdachte] en/of onbekend
gebleven persoon/personen een bedrijfsruimte in voornoemd pand voor het bereiden, verwerken, verkopen en/of verstrekken van cocaïne en/of XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine, MDMA) ter beschikking te stellen en/of goederen te bestellen die bedoeld/bestemd waren voor het bereiden en/of verwerken van voornoemde harddrugs (o.a. een roeras, een verwarmingsjacket en een poederhopper);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 t/m 4 april 2017 te Veenendaal, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit,
bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine, MDMA) en/of heroïne (4,5-epoxy-17-methylmorfinan-3,6-diyl-diacetaat), zijnde cocaïne en/of XTC (3,4-methyleendioxymethamfetamine, MDMA) en/of heroïne (4,5-epoxy-17-methylmorfinan-3,6-diyl-diacetaat) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meerdere voertuigen (o.a. een DAF LF 45 Bakwagen met kenteken [kenteken] ) en/of een of meerdere goederen die bedoeld/bestemd waren voor het bereiden en/of verwerken van voornoemde harddrugs (o.a. een roeras, een verwarmingsjacket en een poederhopper)
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of
verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden,
dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
2.
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 4 april 2017 te [woonplaats] , althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen,
opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand – genaamd “ [naam] ” – gelegen aan de [adres] en/of [adres] te [woonplaats] ) een hoeveelheid hennep en/of henneptoppen en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 4 april 2017 te Veenendaal, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft
verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend
gebleven persoon/personen een bedrijfsruimte in voornoemd pand voor de teelt/het kweken van
hennepplanten ter beschikking te stellen en/of goederen te bestellen die bedoeld waren voor het bereiden en/of verwerken van hennep (o.a. een roeras, een verwarmingsjacket en een poederhopper);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 t/m 4 april 2017 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
op een of meerdere momenten
stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop
aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of
voorhanden gehad, te weten o.a. een roeras, een verwarmingsjacket en een poederhopper),
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of
gegevens voorhanden heeft gehad, te weten een of meerdere voertuigen (o.a. een DAF LF 45 Bakwagen met kenteken [kenteken] ) en/of een bedrijfsruimte in het pand gelegen aan de [adres] en/of [adres] in [woonplaats] ,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd
waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van
de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal genummerd PL0900-2017000888, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1045 (onderzoek 034 Citadel). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal 1e bevindingen LFO, p. 32-33.
3.Een geschrift, inhoudende een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 6 oktober 2017, p. 3, 4, en 8 (separate paginanummering; maakt geen onderdeel uit van het doorgenummerde proces-verbaal)
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 6 april 2017, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , p. 22-23.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 april 2017, p. 54-58.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 16 mei 2017, p. 354-358.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2017, p. 373.
8.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 10 april 2017, p. 191-199.
9.Proces-verbaal aantreffen bonnen oa IBC’s van 14 april 2017, p. 217.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 juni 2017, p. 437.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 april 2017, p. 140-148.
12.Proces-verbaal kas storting ING Breukelen van 1 augustus 2017, p. 818.
13.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 mei 2020.