ECLI:NL:RBMNE:2020:209

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
UTR 19/2441
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning met windturbine

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning aan [adres 1] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder had de waarde vastgesteld op € 367.000,- op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), met als waardepeildatum 1 januari 2018. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 9 januari 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde van € 225.000,- bepleitte, onderbouwd met een taxatierapport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier heeft vastgesteld, waarbij de bewijslast bij de verweerder ligt om aan te tonen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende vergelijkingsmateriaal heeft overgelegd en dat de referentiewoningen vergelijkbaar zijn met de woning van eiser.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de aanwezigheid van een windturbine in de nabijheid van de woning in overweging genomen. Eiser stelde dat de windturbine een waarde verlagend effect heeft en dat de toegepaste correctie van 10% te laag is. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de nadelige ligging van de woning ten opzichte van de windturbine en dat de toegepaste waarde niet te hoog was vastgesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2441
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder, verweerder

Procesverloop

Bij beschikking van 9 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning aan [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 367.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning onder meer een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2019 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix van 17 september 2019 overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [taxateur] , taxateur.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond

Overwegingen

1. De woning is een in 1956 gebouwde woonboerderij met bijgebouwen. De woning heeft een inhoud van 936 m³ en is gelegen op een perceel van 3.436 m².
2. Eiser bepleit een waarde van € 225.000,-. Hij verwijst daarvoor naar een door hem opgesteld taxatierapport en een taxatiematrix.
3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer.
Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
4. Het is niet zo dat verweerder verplicht is aan eiser de waarde per onderdeel inzichtelijk te maken. Verweerder dient de waarde van de woning vast te stellen. Verweerder heeft toegelicht dat hij in bezwaar het taxatieverslag heeft gestuurd aan eisers toenmalige gemachtigde en dat hij informatie heeft verstrekt over de grondstaffel en de waardebepalende factoren wat betreft kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen (koudv-factoren). Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank de juiste stukken overgelegd. Eiser heeft dat ook niet betwist.
5. Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatiematrix van 17 september 2019 overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier woonboerderijen, alle gebouwd in 1954: [adres 2] in [woonplaats] , [adres 3] in [woonplaats] , [adres 4] in [woonplaats] en [adres 5] in [woonplaats] .
Volgens vaste rechtspraak is het aan verweerder om referentiewoningen aan te wijzen. Daarbij kiest verweerder de volgens hem best vergelijkbare woningen die rondom de waardepeildatum onder de beste omstandigheden zijn verkocht.
6. De rechtbank is van oordeel dat de referentiewoningen vergelijkbaar zijn qua type woning, ligging en bouwjaar. Ook heeft verweerder net als eiser gebruik gemaakt van de woonboerderij [adres 5] als referentiewoning. Die woning is eveneens gelegen in de directe nabijheid van een windturbine.
Verweerder heeft met de taxatiematrix en de toelichting daarop van de taxateur aannemelijk gemaakt dat met de onderlinge verschillen tussen de woning en de referentiewoningen die alle binnen het jaar voor en na de waardepeildatum zijn verkocht voldoende rekening is gehouden.
7. Taxateur [taxateur] heeft eisers woning bezocht. Ter zitting heeft hij toegelicht welke rekenmethode hij heeft gehanteerd voor het bepalen van de inhoud. Hij heeft daarvoor de bouwtekeningen bekeken. Zoals bij alle waarderingen in het kader van de Wet WOZ binnen de gemeente heeft hij het object buitenmaats gemeten.
De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken. Dat wil niet zeggen dat de berekening van eiser niet klopt. Eisers berekening gaat uit van een andere rekenmethode, waardoor dan geen juiste vergelijking met andere woningen plaats kan vinden. Daarbij komt dat feitelijk de inhoud groter is dan waarmee de taxateur heeft gerekend voor de waardering. Dat betekent dat daardoor ook nog in het voordeel van eiser is afgeweken.
8. Partijen zijn het erover eens dat de aanwezigheid van de windturbine een waarde verlagend effect heeft, maar verschillen over de hoogte daarvan. Eiser wijst er op dat de windturbine op het zuidoosten van zijn woning staat. Dat geeft juist bij een gebruikelijke zuidwestenwind geluidsoverlast en de hele ochtend een slagschaduw op de woning. De windturbines bij de andere in zijn taxatierapport genoemde woningen staan op het noordwesten, zodat die minder overlast geven. Een waardeverlaging van 10% vindt eiser daarom te weinig. Een correctie van 20% zou redelijk zijn. Eiser verwijst daarvoor naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam uit 2009 en een uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden uit 2003.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet verplicht is de woning te vergelijken met alleen woningen met een in de nabijheid staande windturbine. Verweerder heeft toegelicht dat vergeleken wordt met vergelijkbare woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht, waarbij rekening gehouden wordt met de onderlinge verschillen. Verweerder maakt daarbij gebruik van een meerjarige analyse van alle verkoopcijfers binnen de gemeente en de kenmerken van de woningen. De taxateur heeft toegelicht dat hij bij de waardering van eisers woning rekening heeft gehouden met de nadelige ligging ten opzichte van de windturbine. Hij ziet ook in dat de nadelen voor eisers woning groter zijn dan voor de woning [adres 5] . Hij heeft daarom een relatief zware -binnen de gemeente de hoogst mogelijke- aftrek van 10% gehanteerd, gebaseerd op zijn kennis van verkochte woningen in de buurt van windturbines. Ook speelt mee dat de solitaire windturbines op termijn gaan verdwijnen. Daar zullen potentiële kopers ook rekening mee gaan houden. De rechtbank kan deze toelichting volgen. De verwijzing naar de twee uitspraken ter onderbouwing dat de aftrek 20% zou moeten zijn, is niet voldoende. Uitspraken zijn casuïstisch en bovendien is in die twee gevallen niet gebleken dat de aftrek onderbouwd is met gerealiseerde transactiecijfers.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid om tegen deze mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met de uitspraak?

Bent u het niet eens met de uitspraak dan kunt u binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.