ECLI:NL:RBMNE:2020:2084

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/3323
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in bezwaar bij WOZ-waarde vaststelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 mei 2020, die via Skype plaatsvond, werd de zaak behandeld. Eiser en verweerder waren vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden. Eiser had aangegeven dat zijn gemachtigde niet beschikbaar was voor de voorgestelde hoorzittingen, maar de heffingsambtenaar had geen rekening gehouden met de redelijke grenzen van het opgeven van verhinderdata. De rechtbank vond dat verweerder eiser de kans had moeten geven om gehoord te worden na 5 augustus 2019, wat in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de heffingsambtenaar op om een nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,- en moest het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3323
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: A. van den Dool)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: B. de Wit).

Procesverloop

Met de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan [adres] in [woonplaats] voor het belastingjaar 2019 vastgesteld. Daarbij heeft verweerder aan eiser ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Met de uitspraak op bezwaar van 19 juli 2019 heeft verweerder het bewaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de Skype-zitting van 28 mei 2020. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op een nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat verweerder in de bezwaarfase de hoorplicht heeft geschonden. Hij wil dat de zaak naar verweerder wordt terugverwezen, zodat hij alsnog kan worden gehoord over zijn bezwaar. De rechtbank volgt eiser hierin en overweegt daartoe als volgt.
2. Uitgangspunt is dat de indiener van een bezwaarschrift daarover wordt gehoord. Verweerder heeft de gemachtigde van eiser op 20 juni 2019 uitgenodigd voor een hoorzitting op 2 juli 2019. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat als gemachtigde op dat moment niet beschikbaar is, de hoorzitting ook kan plaatsvinden op 1 juli 2019. In reactie daarop heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat vanwege een drukke planning op het bureau van de gemachtigde pas vanaf week 32 (5 augustus 2019) een hoorzitting zou kunnen worden gepland. Verweerder heeft toen aangeboden de hoorzitting naar 15 juli 2019 te verplaatsen. Namens eiser is herhaald dat het bureau van de gemachtigde dan verhinderd is. Verweerder heeft eiser vervolgens uitgenodigd voor een hoorzitting op 29 juli 2019. Namens eiser is opnieuw aangegeven dat het bureau van de gemachtigde dan verhinderd is. Verweerder heeft vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan onder eiser te horen.
3. De rechtbank is het met verweerder eens dat van een professioneel gemachtigde verwacht mag worden dat deze zich binnen een redelijke termijn beschikbaar stelt voor het houden van een hoorzitting. Dit neemt echter niet weg dat de goede procesorde ook vereist dat het opgeven van verhinderdata binnen de grenzen van de redelijkheid mogelijk moet zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in strijd daarmee heeft gehandeld. Daarbij weegt de rechtbank mee dat namens eiser na de eerste uitnodiging concrete verhinderdata zijn opgegeven, dat de periode waarin het bureau van eiser verhinderd was ruim een maand besloeg en dat deze periode in de zomer viel. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser bovendien nog uitgelegd dat er in de opgegeven periode al veel hoorzittingen bij andere gemeenten gepland stonden, waarover al ver van te voren afstemming had plaatsgevonden. Hoewel het een groot bureau is, was het in deze drukke tijd niet meer mogelijk om in die periode een collega naar de door verweerder geplande hoorzitting te laten gaan. Dit kan de rechtbank volgen, en verweerder had eiser in het licht van de goede procesorde de kans moeten geven om op of na 5 augustus 2019 gehoord te worden. Verweerder had dan nog voldoende tijd gehad om tijdig uitspraak te doen. Dat eiser is uitgenodigd voor meerdere data is niet relevant, omdat de door verweerder gegeven alternatieven steeds vielen in de periode waarvan namens eiser al was gezegd dat het bureau dan verhinderd was. Ook de omstandigheid dat belanghebbenden bij verweerder zouden hebben gevraagd wanneer zij uitspraak op hun bezwaren konden verwachten is hier niet van belang. Eiser heeft voor zijn zaak immers juist een gemachtigde ingeschakeld om hem te vertegenwoordigen, ook bij de hoorzitting.
4. Verweerder heeft de hoorplicht geschonden. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar vanwege de schending van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ, in samenhang met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuwe uitspraak moet doen op eisers bewaar, met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat verweerder eiser alsnog moet horen over zijn bezwaren.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 525,- per punt en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van B. Inci, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.