In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 mei 2020, die via Skype plaatsvond, werd de zaak behandeld. Eiser en verweerder waren vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden. Eiser had aangegeven dat zijn gemachtigde niet beschikbaar was voor de voorgestelde hoorzittingen, maar de heffingsambtenaar had geen rekening gehouden met de redelijke grenzen van het opgeven van verhinderdata. De rechtbank vond dat verweerder eiser de kans had moeten geven om gehoord te worden na 5 augustus 2019, wat in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de heffingsambtenaar op om een nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,- en moest het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser worden vergoed.