Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Gelet hierop is verzoeker in deze procedure geen griffierecht verschuldigd.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verzoeker voert aan dat hij op dit moment geen inkomen heeft en dat zijn vaste lasten doorlopen. Verweerder heeft volgens verzoeker ten onrechte beslag gelegd op zijn nabetaling van € 12.432,- over zijn ziektewet en WW-uitkeringen bij het UWV. Door de crisistijd kan verzoeker de in beslag genomen bedragen niet missen en kan hij ook niet afwachten totdat er op zijn beroep is beslist. Verzoeker vreest voor huisuitzetting. Hij vraagt daarom aan de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening om een bedrag van € 3.136,-.
De voorzieningenrechter merkt op dat verzoeker vraagt om een tegemoetkoming in zijn levensonderhoud, een voorziening vooruitlopend op de beroepsprocedure over zijn aanvraag om een uitkering (bijzondere) bijstand bij het college van B&W van de gemeente Amersfoort. Een dergelijk verzoek valt buiten de reikwijdte van de voorzieningen die de voorzieningenrechter kan treffen. De voorzieningenrechter vat het verzoek daarom op als een verzoek om de bestreden besluit te schorsen, zodat er geen terugvorderingen door verweerder in deze procedure (Belastingdienst/Toeslagen) worden gedaan totdat op de beroepen over de terugvorderingen van verweerder in deze procedure is beslist.
De voorzieningenrechter kan een dergelijke voorziening op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen treffen indien "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaken het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van onverwijlde spoed. Ten aanzien van de teruggevorderde kinderopvangtoeslag volgt namelijk uit een door verweerder opgestelde brief van 5 maart 2020 dat er onderzocht gaat worden of de bedragen terecht zijn teruggevorderd. Totdat verweerder klaar is met dat onderzoek hoeft verzoeker geen bedragen meer terug te betalen. Ook zal er voorlopig worden gestopt met het gelegde loonbeslag, en zullen er tijdelijk geen schulden meer worden verrekend met andere toeslagen of belastingteruggaven. Verweerder komt daarmee op dat punt toe aan de wens van verzoeker om geen beslag en verrekening uit te voeren.
Ten aanzien van de overige teruggevorderde toeslagen overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat verweerder de terugvordering heeft stopgezet, zoals bij de kinderopvangtoeslag het geval is. Voor zover dat niet het geval is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er op dit moment sprake is van een actuele financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter merkt ambtshalve op dat bij de terugvordering van toeslagen op verzoek rekening wordt gehouden met de zogenoemde
beslagvrije voet. Indien daar ten onrechte geen rekening mee wordt gehouden dient verzoeker zicht te wenden tot verweerder. Hoewel de voorzieningenrechter uit de stukken begrijpt dat de vaste lasten de inkomsten overstijgen, betekent dat niet zonder meer een actuele financiële noodsituatie zoals hier is bedoeld. Verder heeft verzoeker niet onderbouwd dat sprake is van een onomkeerbare situatie omdat niet is gebleken dat voor hem huisuitzetting dreigt. Gezien het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de situatie van verzoeker niet zodanig is dat hij de beslissing op zijn beroepen niet kan afwachten.
Omdat verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
Verweerder heeft ten aanzien van de teruggevorderde kinderopvangtoeslag erkend dat er in het verleden fouten zijn gemaakt bij dergelijke beslissingen. Er zal een onderzoek plaatsvinden of dit bij verzoeker ook het geval is geweest, en zo ja, wat voor gevolgen dit moet hebben. De nu gevraagde voorziening houdt echter niet verband met een beroepszaak over de kinderopvangtoeslag. Met betrekking tot de terugvorderingen van de overige toeslagen is een dergelijke brief niet aanwezig in het dossier. De voorzieningenrechter is gezien deze omstandigheden van oordeel dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat er sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Dat verweerder mogelijk fouten heeft gemaakt in bepaalde dossiers betekent immers niet dat hiervan evident ook sprake is in het dossier van verzoeker en ten aanzien van andere toeslagen dan kinderopvangtoeslag. In deze omstandigheid is daarom evenmin een belang gelegen om de gevraagde voorziening – ondanks het ontbreken van spoedeisend belang en gelet op de belangen van verzoeker – toch te treffen.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is kennelijk ongegrond en wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.