ECLI:NL:RBMNE:2020:208

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
UTR 18/3600 E
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering Wajong-uitkering gegrond verklaard; nieuw besluit vereist

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een Wajong-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.R. Lambooy, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat hem geen uitkering toekende op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De rechtbank heeft eerder op 22 november 2019 een tussenuitspraak gedaan, waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft echter besloten geen gebruik te maken van deze mogelijkheid.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat eiser in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.130,- bedragen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de kosten van een door eiser ingeschakeld psychiater voor vergoeding in aanmerking komen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Lambooy),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Op 29 januari 2018 heeft verweerder besloten dat eiser geen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) krijgt, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldoet.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiser vanaf zijn achttiende jaar arbeidsvermogen. Verweerder heeft zich daarvoor gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift
ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 17 juli 2019. Eiser is op de zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] , eisers begeleider van Zorgpunt Nederland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 22 november 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 19 december 2019 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder ontoereikend heeft onderbouwd dat eiser in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Vooral is onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat eiser over basale werknemersvaardigheden zal gaan beschikken en tenminste vier uur per dag, waarvan één uur aaneengesloten, activiteiten kan ontwikkelen.
3. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat toereikend is onderbouwd dat eiser in de toekomst arbeidsvermogen kan ontwikkelen en dat voldoende inzichtelijk is gemaakt dat eiser over basale werknemersvaardigheden zal gaan beschikken en tenminste vier uur per dag, waarvan één uur aaneengesloten, activiteiten kan ontwikkelen.
4. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
5. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder heeft het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Daaruit volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat zij niet zelf een Wajong-uitkering kan toekennen. De rechtbank zal daarom verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Ten aanzien van eisers verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar geeft de rechtbank verweerder mee om in het nieuw te nemen besluit ook daarop te beslissen.
Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten van het door psychiater Kazemier uitgebracht rapport. Uit de overgelegde factuur van 3 mei 2018 blijkt dat deze kosten totaal
€ 1.080,- bedragen (9 uur à € 120,- per uur). Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan de gestelde criteria voor vergoeding wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan.
Het totale bedrag aan proceskosten dat verweerder moet vergoeden, is daarmee
€ 2.130,- (€ 1.050,- + € 1.080,-).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.130,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak en tussenuitspraak?

Indien u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.