In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van garageboxen. Eiseres, eigenaar van meerdere garageboxen, had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing voor de jaren 2015 tot en met 2019. De rechtbank oordeelde dat de beroepen voor de jaren 2015 tot en met 2018 niet-ontvankelijk waren, omdat de beroepstermijn van zes weken was overschreden. Eiseres had pas bij het indienen van het beroepschrift op 9 oktober 2019 geconstateerd dat zij te hoog was aangeslagen, wat onvoldoende was om de termijnoverschrijding te verontschuldigen.
Voor het belastingjaar 2019 was het beroepschrift echter tijdig ingediend. Eiseres stelde een lagere waarde voor de garageboxen voor, namelijk € 20.900,-, terwijl verweerder deze waarde afrondde naar € 21.000,-. De rechtbank ging ervan uit dat partijen het eens waren over de waarde van € 20.900,- per garage. Aangezien verweerder in beroep een lagere waarde verdedigde, verklaarde de rechtbank het beroep voor 2019 gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar. De rechtbank stelde de waarde van de garageboxen vast op € 20.900,- en droeg verweerder op om de aanslagen dienovereenkomstig te verlagen.
De rechtbank bepaalde ook dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- moest vergoeden. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.