ECLI:NL:RBMNE:2020:2062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 853
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de beoordeling van de onderwijskwaliteit door de Inspectie van het Onderwijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Stichting Alberdingk Thijm Scholen. De stichting had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Inspectie van het Onderwijs, waarin de kwaliteit van het onderwijs op hun school als 'zeer zwak' werd beoordeeld. Dit oordeel was vastgelegd in een inspectierapport van 4 februari 2020. De stichting verzocht de voorzieningenrechter om de openbaarmaking van dit rapport te schorsen tot zes weken na het besluit op bezwaar, en om te voorkomen dat de burgemeester en wethouders van Hilversum over het oordeel 'zeer zwak' zouden worden geïnformeerd.

Tijdens de zitting op 27 mei 2020, die via Skype plaatsvond, heeft de stichting haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de inspecteurs onzorgvuldig te werk waren gegaan en dat de beoordeling niet representatief was. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de inspectie zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van het rapport te twijfelen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de inspecteurs voldoende informatie hadden verzameld en dat de beoordeling van de onderwijskwaliteit op basis van de beschikbare gegevens gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij het belang van openbaarmaking van het rapport zwaarder liet wegen dan het belang van de stichting om deze openbaarmaking te voorkomen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de stichting niet had aangetoond dat het rapport onjuist was en dat de inspectie haar wettelijke verplichtingen moest kunnen nakomen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet op het primair onderwijs (WPO).

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/853
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Stichting Alberdingk Thijm Scholen, te Hilversum, verzoekster

(gemachtigde: mr. P. Nicolaï),
en

Inspectie van het Onderwijs, Kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Ghanem).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de kwaliteit van het onderwijs op de [school] als zeer zwak beoordeeld. Dit oordeel is neergelegd in het inspectierapport van dezelfde datum.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 27 mei 2020. Namens verzoekster is verschenen [A] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [B] , [C] en [D] (Inspecteur).

Overwegingen

Voorlopige voorziening
1. Verweerder heeft op 12 november 2019 een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van het onderwijs op de [school] . Verweerder heeft de kwaliteit van het onderwijs als zeer zwak beoordeeld. [1] Het inspectierapport van 4 februari 2020 waarin dit oordeel is vastgesteld, geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [2]
2. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Daarnaast verzoekt verzoekster de voorzieningenrechter de openbaarmaking van het besluit te schorsen tot zes weken na het besluit op bezwaar. Ook verzoekt verzoekster verweerder te verbieden om de burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum in te lichten over het oordeel zeer zwak.
3. Bij brief van 22 mei 2020 heeft verzoekster de rechtbank meegedeeld dat zij een deskundige heeft gevonden voor het doen van een contra-expertise. Deze deskundige zal lesbezoeken in de klassen afleggen, zoals die eerder door verweerder zijn afgelegd. Hiermee wil verzoekster aantonen dat de kwaliteit van het onderwijs op de [school] wat betreft de standaard didactisch handelen wel voldoende is en dat de beoordeling zeer zwak niet juist is. Verzoekster heeft haar verzoek gewijzigd in de zin dat zij om een schorsing van de openbaarmaking van het besluit vraagt tot 15 juni 2020, de datum waarop de deskundige zijn onderzoek zal hebben afgerond.
Beoordeling
4. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3] Daarom zal de voorzieningenrechter eerst beoordelen of verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft.
5. Verweerder maakt een inspectierapport in de vijfde week na vaststelling daarvan openbaar. [4] Indien vóór de vijfde week na vaststelling van het inspectierapport
https://wetten.overheid.nl/BWBR0013800/2020-04-01 - Hoofdstuk5_Artikel20wordt verzocht om een voorlopige voorziening, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter een uitspraak heeft gedaan. [5]
6. In de wettelijke verplichting tot openbaarmaking van het inspectierapport binnen de in de wet vastgestelde termijn, is het belang van verweerder gelegen om met onverwijlde spoed een oordeel te krijgen over het verzoek om een voorlopige voorziening. Zolang de voorzieningenrechter geen oordeel heeft gegeven over het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening, kan verweerder niet voldoen aan haar wettelijke verplichting tot openbaarmaking. Er is daarom sprake van een spoedeisend belang.
7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke openbaarmaking van inspectierapport, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen. In het algemeen speelt bij deze belangenafweging een rol de vraag of het besluit (hierna: rapport) in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Deze toetsing kan meebrengen dat de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel geeft over het geschil in de onderliggende procedure. Daarbij geldt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft. De rechtbank is daar in een eventueel bodemgeding niet aan gebonden.
Standpunt verzoekster
8. Verzoekster wenst met een contra-expertise aan te tonen dat het rapport geen goed beeld geeft van het didactische handelen van de school. Het rapport is op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het oordeel over de didactische kwaliteiten is gebaseerd op lesbezoeken van inspecteurs in de klassen die niet goed zijn uitgevoerd en niet representatief zijn. De inspecteurs hadden gezamenlijk de lessen moeten beoordelen en hadden hier meer tijd voor moeten nemen. Bovendien is het horen van vier leerlingen op een leerlingenbestand van honderddertig leerlingen niet representatief. Op de dag dat de lesbezoeken werden uitgevoerd was het bovendien slecht weer, waardoor de leerlingen onrustig waren. Drie leerlingen uit twee groepen vertoonden bovendien onbeheerst gedrag. Deze leerlingen zijn later naar speciaal onderwijs gegaan. Verweerder had de school een tweede keer moeten bezoeken.
Beoordeling
9. Het oordeel dat de kwaliteit van het onderwijs op de [school] zeer zwak is, heeft verweerder gebaseerd op de leerresultaten van de school (OR1) en de standaard didactisch handelen (OP3) die beiden onvoldoende waren. Verweerder heeft daarbij onder meer toepassing gegeven aan artikel 10a van de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Regeling leerresultaten PO 2014 [6] en het Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op voorschoolse educatie en het primair onderwijs [7] (Onderzoekskader 2017). Dat de leerresultaten van de school onvoldoende waren, vormt geen onderwerp van discussie.
10. De voorzieningenrechter volgt verweerder in haar standpunt dat het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft met observanten van de school lessen bezocht, documenten geanalyseerd, gesprekken gevoerd met de leerlingen, leraren en ouders, directie en intern begeleider. Niet betwist is dat het hier om leerlingen gaat die door de school zijn geselecteerd. Anders dan verzoekster nu naar voren brengt, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de school een selectie maakt van leerlingen waarvan verwacht wordt dat er een representatief beeld gegeven wordt van het functioneren van de school. Verweerder heeft zich verder breed laten informeren, en zich bij de beoordeling gebaseerd op meer bronnen dan alleen de lesbezoeken in de klassen. Uit het rapport blijkt verder dat tijdens de lesbezoeken is geconstateerd dat leraren niet adequaat omgaan met het onbeheerste/onrustige gedrag en het gebrek aan betrokkenheid van leerlingen bij de lessen. Het is dus niet het onrustige gedrag zelf dat heeft geleid tot de kwalificatie onvoldoende, maar de wijze waarop de leraren met deze onrust omgaan. Ook heeft verweerder tijdens de lesbezoeken geconstateerd dat de inrichting van de lessen en de taligheid van de leeromgeving niet worden uitgevoerd op een manier zoals die in documenten is vastgelegd. Dit wordt door verzoekster ook niet weersproken. Uit de gesprekken met observanten van de school, de leerlingen en leraren blijkt ook dat onrust in de klassen op de [school] niet ongewoon is en dat het hier dus niet om een incident ging. Dat de verklaringen van de observanten, leerlingen en leraren in het rapport juist zijn weergegeven, wordt niet betwist. Er zijn verder ook geen aanwijzingen dat als beide inspecteurs gezamenlijk de lessen hadden bezocht dit tot een ander - voor de school gunstiger - onderzoeksresultaat zou hebben geleid. Aan de door verzoekster genoemde intersubjectiviteit is voldaan, omdat twee inspecteurs gezamenlijk het toezicht hebben uitgevoerd.
Standpunt verzoekster
10. Het onderzoek is door verweerder uitgevoerd met een bepaalde mate van vooringenomenheid. Verweerder heeft bij de beoordeling eisen gesteld die wettelijk niet op verzoekster van toepassing waren. Verweerder heeft hierop moeten terugkomen. Dat het heeft ontbroken aan een objectieve beoordeling blijkt voorts uit de omstandigheid dat de inspecteurs de standaard kwaliteitszorg niet bij het afsluitende gesprek hebben besproken. Eén van de inspecteurs heeft voorts een kind op een school in de nabijheid van de [school] en op deze school wordt laatdunkend over de [school] gesproken. Zij zou de andere inspecteur negatief hebben beïnvloed.
Beoordeling
10. Omdat dit standpunt van verzoekster ook het oordeel van verweerder over het didactisch handelen treft, dient deze door de voorzieningenrechter te worden besproken. Het in de procedure ingebedde hoor en wederhoor is bedoeld om - zo nodig - wijzigingen aan te brengen in het rapport. Verweerder heeft in antwoord op de reactie op het concept-rapport één van de gestelde eisen aangepast en dit heeft niet geleid tot een andere beoordeling en/of uitkomst. De door verzoekster gestelde vooringenomenheid kan hieruit niet worden afgeleid. Dat één van de inspecteurs een kind heeft op een school in de nabijheid en dat op deze school laatdunkend wordt gesproken over de [school] , vormt - wat hier verder ook van zij - geen aanwijzing dat deze inspecteur haar rol als toezichthouder niet onbevooroordeeld en objectief heeft vervuld. Er zijn geen aanwijzingen dat dit het geval is geweest. De inspecteurs hebben in het rapport uitleg gegeven over hoe en waarom zij per standaard tot hun oordeel zijn gekomen. Daarbij hebben zij toepassing gegeven aan het Onderzoekskader 2017. Verzoekster heeft niet op inhoudelijke gronden aangevoerd waarom deze uitleg onjuist is. Dat sprake zou zijn geweest van negatieve beïnvloeding van de ene naar de andere inspecteur, is de voorzieningenrechter niet gebleken. De overige aangevoerde omstandigheden vormen evenmin reden om vooringenomenheid aan te nemen.
10. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in de voorlopige rechtmatigheidstoetsing geen aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat een uitkomst van een contra-expertise in de vorm van lesbezoeken de juistheid van de onderzoeksbevindingen en het oordeel over de standaard didactisch handelen - zoals die zijn neergelegd in het rapport van 4 februari 2020 - niet aantast. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt omdat er geen aanwijzingen zijn dat de bevindingen in het rapport onjuist zijn, en deze bevindingen op inhoud verder ook niet worden betwist. Ook is niet betwist dat verweerder met deze bevindingen heeft kunnen concluderen tot het oordeel zeer zwak. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen 10 en 12. Dit betekent dat verweerder met de openbaarmaking van het rapport niet hoeft te wachten op het onderzoek van de deskundige.
10. De openbaarmaking van een rapport waarin verweerder tot het oordeel zeer zwak is gekomen, kan voor de school nadelige gevolgen hebben. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dat een openbaarmaking nog jaren lang kan blijven ‘hangen’ in Google. Indien teruggekomen wordt op het oordeel zeer zwak, kunnen de gevolgen daarvan dus niet geheel ongedaan worden gemaakt. Dit geldt evenwel in alle gevallen waarin tot het oordeel zeer zwak is gekomen, en betekent niet dat openbaarmaking onevenredig is. Het belang van openbaarmaking past bij het afleggen van publieke verantwoording over de kwaliteit van het onderwijs. Dit is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Hiermee zijn veel betrokkenen gediend, zoals de huidige leerlingen en hun ouders, de docenten maar ook toekomstige leerlingen en hun ouders die voor het schooljaar 2020/2021 een schoolkeuze moeten maken. Het maatschappelijk belang dat deels samenvalt met het individuele belang van deze betrokkenen bij openbaarmaking van het rapport, weegt zwaarder dan het belang van verzoekster om niet tot openbaarmaking over te gaan.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen en valt de belangenafweging niet in het voordeel van verzoekster uit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzieningenrechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 10a van de Wet op het primair onderwijs (WPO)
2.Artikel 20, zesde lid, van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT)
3.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb
4.Artikel 21, eerste lid, van de WOT
5.Artikel 21, tweede lid van de WOT
6.Stcrt. 2018, 18920
7.Stcrt 2019, 38026