ECLI:NL:RBMNE:2020:2057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
UTR - 19 _5563
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het vellen van een boom met herplantplicht

Op 10 mei 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om een boom te vellen op een perceel in de gemeente Laren. De vergunning werd verleend op 11 juli 2019, maar tijdens een inspectie op 30 juli 2019 werd geconstateerd dat er al gekapt werd, wat leidde tot een kapstop. Derde-partij maakte bezwaar tegen de vergunning, wat resulteerde in een ongegrondverklaring van het bezwaar en een herplantplicht voor een linde. Eiser ging in beroep tegen deze herplantplicht.

De rechtbank heeft besloten het beroep zonder zitting te behandelen en het onderzoek op 8 mei 2020 gesloten. De rechtbank oordeelt dat de herplantplicht rechtmatig is opgelegd. Volgens de rechtbank heeft verweerder op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de bevoegdheid om een herplantplicht te verbinden aan de omgevingsvergunning. De rechtbank stelt vast dat de eik landschappelijke waarde heeft en dat de herplantplicht niet onredelijk is, ondanks de bezwaren van eiser.

Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de eik geen landschappelijke waarde heeft en dat herplant zinloos is. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de herplantplicht heeft kunnen opleggen en dat eiser's belangen niet onvoldoende zijn meegewogen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.A. Stekelenburg)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, verweerder

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Verenigde Kolonie, gemachtigde: H. Timmerman.

Inleiding

1. Op 10 mei 2019 heeft eiser bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het vellen van een boom op het perceel [adres] in [woonplaats] (het perceel). Met het besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning aan eiser verleend. Op 30 juli 2019 heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar tijdens een inspectie geconstateerd dat in afwijking van de verleende omgevingsvergunning al wordt gekapt. Verweerder heeft op dezelfde dag daarom aan eiser een kapstop opgelegd.
2. Derde-partij heeft op 14 augustus 2019 tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij ongegrond verklaard. Daarnaast is in het bestreden besluit aan eiser een herplantplicht opgelegd voor het herplanten van een linde met een omtrek van 50 tot 60 centimeter en een diameter van 20 centimeter. De boom moet worden herplant op dezelfde breedtegraad als waarop zich de te kappen boom bevond. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met de opgelegde herplantplicht.
3. De rechtbank heeft met toestemming van partijen besloten dat behandeling van het beroep op een zitting achterwege kan blijven en heeft het onderzoek op 8 mei 2020 gesloten.

Beoordeling van het beroep

Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 2.2, lid 1, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden een boom te kappen voor zover daarvoor in de gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing nodig is.
5. In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Laren is in de artikelen 4.11 en 4.15 geregeld wanneer een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom is vereist en dat een omgevingsvergunning onder meer kan worden geweigerd op grond van de landschappelijke waarde van de boom. In artikel 4.15 van de APV is verder bepaald dat aan de omgevingsvergunning een herplantplicht kan worden verbonden.
Het geschil
6. Eiser is het niet eens met de herplantplicht. Verweerder heeft niet terzake kundig en zonder deugdelijke motivering of overlegging van een nader deskundigenadvies besloten dat sprake is van een landschappelijke waarde van de eik en dat er sprake zou moeten zijn van een herplantplicht. De aanwezigheid van één eik is volgens eiser niet van invloed op het al dan niet bestaan van de landschappelijke waarde, te meer nu eiken vanwege de eikenprocessierups eerder een risico voor de gezondheid van omwonenden opleveren. Bovendien is vastgesteld dat de eik een beperkte levensduur had, dat de eik niet gemist zou worden in het kronendak van de omgeving en dat het migreren van dieren en planten zonder de eik gewoon mogelijk blijft. Daarom valt niet in te zien waarom er plots een herplantplicht wordt opgenomen. Die dient geen rechtens relevant doel of belang. Verder is het herplanten van een boom van de voorgeschreven omvang zeer kostbaar en plant eiser op het perceel al andere nieuwe bomen. Gelet hierop heeft geen juiste belangenafweging plaatsgevonden.
7. De rechtbank overweegt het volgende. Verweerder is op grond van artikel 4.15 van de APV bevoegd om aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom een herplantplicht te verbinden. De APV geeft geen voorwaarden voor gebruikmaking van die bevoegdheid. Verweerder heeft daarbij dus een grote beleidsruimte. De rechtbank kan de wijze waarop verweerder aan die beleidsruimte invulling geeft, alleen terughoudend toetsen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder in redelijkheid aan de verleende omgevingsvergunning de hiervoor onder rechtsoverweging 2 weergegeven herplantplicht heeft kunnen verbinden. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Wat eiser heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank legt hierna uit hoe zij hiertoe komt.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eik een landschappelijke waarde heeft. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling, dat verweerder dit standpunt niet deugdelijk heeft onderbouwd. Weliswaar heeft de door de gemeente ingeschakelde groendeskundige geen landschappelijke waarde aangenomen, maar dit is volgens verweerder niet juist, omdat de eik van nature in deze streken voorkomt. Dit laatste heeft eiser niet betwist.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij ondanks de landschappelijke waarde van de eik toch een omgevingsvergunning wil verlenen, maar dan alleen wanneer een linde van een zekere omvang wordt herplant. Niet valt in te zien waarom verweerder, gelet op zijn grote beleidsruimte, niet een nieuwe boom in plaats van de gekapte boom zou mogen eisen. Ook de conclusie van de groendeskundige dat herplant op dezelfde locatie geen zin heeft, maakt een herplantplicht niet onredelijk. Deze conclusie betekent immers niet dat herplant op een andere plek niet mogelijk is. Uit het advies van de commissie voor de bezwaarschriften blijkt dat de groendeskundige op de hoorzitting suggesties heeft gedaan met betrekking tot de soort en de omvang van de boom die herplant zou kunnen worden. Zo zal een linde beter groeien onder een gesloten kronendak dan een eik. De rechtbank gaat op grond hiervan ervan uit dat ook de groendeskundige mogelijkheden voor herplant ziet. Verder heeft eiser zijn standpunt dat de eik geen landschappelijke waarde heeft en dat een herplant zinloos is, niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld het advies van een eigen deskundige.
10. Tot slot is de rechtbank het niet eens met eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers belangen. De rechtbank ziet in de stukken niet terug dat eiser eerder melding heeft gemaakt van bezwarend hoge kosten van herplant. Verweerder kon dan ook met dit punt geen rekening houden bij zijn belangenafweging. Overigens heeft eiser de gestelde kosten ook in deze beroepsprocedure niet met stukken onderbouwd. Eiser heeft wel tijdens de hoorzitting gemeld dat hij ook nieuwe bomen in zijn tuin plant. Nergens blijkt echter uit of dit ter vervanging van de betreffende eik is of ter vervanging van andere bomen. Ook dit punt hoefde verweerder dus niet in zijn belangenafweging te betrekken.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 4 juni 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak zo nodig alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.