ECLI:NL:RBMNE:2020:2056

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
498544 KL ZA 20-57
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging zorgovereenkomst door zorgaanbieder wegens verstoorde vertrouwensrelatie

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een zorgovereenkomst tussen een zorgaanbieder en de wettelijk vertegenwoordigers van een ernstig gehandicapte bewoner, [voornaam van A]. De zorgaanbieder, [gedaagde], heeft de overeenkomst opgezegd vanwege een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie met de wettelijk vertegenwoordiger, [mentor 1]. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [mentor 1] c.s. tot nakoming van de zorgovereenkomst afgewezen. De zaak is behandeld in kort geding, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een langdurige en problematische samenwerking tussen partijen, die heeft geleid tot een onwerkbare situatie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de zorgaanbieder voldoende zwaarwegende redenen had om de zorgovereenkomst te beëindigen, waaronder de verstoorde vertrouwensrelatie en de gespannen werkrelatie. De voorzieningenrechter heeft ook de belangen van [voornaam van A] meegewogen, maar concludeerde dat de beëindiging van de zorgovereenkomst gerechtvaardigd was. De vorderingen van [mentor 1] c.s. zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 498544 KL ZA 20-57
Kort geding vonnis van 27 mei 2020
inzake
[mentor 1]en
[mentor 2]
ieder in de hoedanigheid van mentor van
[A] ,
laatstgenoemde wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [mentor 1] c.s.,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.L. de Graaff,
tegen:
[gedaagde]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.F. van der Mersch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord van 3 april 2020 met producties;
- de reactie van 7 april 2020 van [mentor 1] c.s. op het verweer;
- de reactie van 9 april 2020 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling via skype.
Van de mondelinge behandeling zijn aantekeningen bijgehouden die zich in het dossier bevinden.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[A] , hierna [voornaam van A] , is geboren op [geboortedatum] 1987 met een hersenafwijking als gevolg waarvan hij fysiek en mentaal ernstig beperkt is. Hij heeft een ontwikkelingsniveau van een kind met de leeftijd van 9 tot 18 maanden. Hij heeft een gestoorde grove en fijne motoriek die gepaard gaat met spasmen, contracturen en moeizaam lopen. Hij lijdt aan epilepsie en ernstig ondergewicht. [voornaam van A] heeft een visuele beperking en kan zich alleen non-verbaal uiten. [voornaam van A] heeft recht op langdurige zorg op grond van de Wet langdurige zorg. Die zorg is vastgelegd in het zorgzwaartepakket 7G: (besloten)wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. Sinds 1996 verblijft [voornaam van A] in verschillende woongroepen van [gedaagde] . Sinds 2006 verblijft [voornaam van A] op de locatie van [gedaagde] aan de [straatnaam] te [woonplaats] waar hij aanvankelijk met vijf en thans zeven andere mensen woont. Overdag bezoekt [voornaam van A] de dagbesteding op het activiteitencentrum [naam locatie] .
2.2
[mentor 1] is de vader en [mentor 2] is de broer van [voornaam van A] . [mentor 1] is bij beschikking van 8 juni 2005 van de rechtbank Zwolle-Lelystad benoemd tot mentor van [voornaam van A] . [mentor 2] is bij beschikking van 24 januari 2020 van deze rechtbank benoemd tot tweede mentor van [voornaam van A] .
2.3
Op 8 augustus 2008 is tussen [gedaagde] als opdrachtnemer en [voornaam van A] , vertegenwoordigd door [mentor 1] , als opdrachtnemer een ondersteuningsovereenkomst gesloten met als ingangsdatum 1 juli 2007. In de ondersteuningsovereenkomst is onder meer bepaald dat de duur van de overeenkomst gelijk is aan de duur van de indicatiebeschikking, dat de overeenkomst eerder kan eindigen zoals in de algemene en/of bijzondere voorwaarden is bepaald, dat de ondersteuning zal worden uitgewerkt in een te ondertekenen ondersteuningsplan en dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn.
2.4
In artikel 4 van de Algemene voorwaarden ondersteuning [gedaagde] , hierna de algemene voorwaarden, is bepaald dat:
- (4.1. onder d.) de overeenkomst eindigt door opzegging;
- (4.2. onder b.) [gedaagde] de overeenkomst schriftelijk kan opzeggen op grond van zodanig zwaarwegende redenen dat voortzetting van de ondersteuning in redelijkheid niet kan worden verlangd;
- (4.4.) in de gevallen genoemd in 4.2. kan opzegging door [gedaagde] tegen elke dag van de kalendermaand geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden.
In artikel 8 van de algemene voorwaarden is bepaald dat:
- (8.1.) de afspraken over de uitwerking van het ondersteuningsarrangement worden neergelegd in een zogeheten ondersteuningsplan dat zo spoedig mogelijk na aanvang van de ondersteuning wordt gemaakt;
- (8.2.) het ondersteuningsplan in overleg met en instemming van de opdrachtgever tot stand komt en dat de opdrachtgever door die instemming toestemming geeft voor de uitvoering van alle handelingen die deel uitmaken van het ondersteuningsplan;
- (8.4.) het ondersteuningsplan periodiek wordt geëvalueerd, dat daarover in het ondersteuningsplan afspraken worden gemaakt en dat bijstelling in onderling overleg plaats vindt.
2.5
Aan de door [gedaagde] te leveren zorg voor [voornaam van A] ligt ook een overeenkomst ten grondslag tussen [gedaagde] als zorgaanbieder en het Zorgkantoor namens de zorgverzekeraars Nederland. Op die overeenkomst is een addendum van toepassing; het Voorschrift zorgtoewijzing 2020, hierna het Voorschrift. In het Voorschrift is bepaald onder welke voorwaarden de zorgaanbieder eenzijdig de zorg kan beëindigen:
“5.3 Zorgbeëindiging door zorgaanbiederZorgbeëindiging is het eenzijdig willen stopzetten van de ingezette zorg door de zorgaanbieder terwijl er nog wel een acute zorgvraag aanwezig is. Het beëindigen is slechts mogelijk bij zwaarwegende redenen en alleen onder bijzondere omstandigheden. Een voorgenomen beëindiging van zorg kan dus slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaatvinden. Voorbeelden van zwaarwegende redenen zijn:(..)- Een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie;(..).Procedure bij zorgbeëindiging voor een individuele cliëntBij voorgenomen stopzetting van zorg doet de zorgaanbieder hiervan schriftelijk melding aan de cliënt; (..)Aan de schriftelijke melding is een voorstel toegevoegd hoe de continuïteit van de zorgverlening is geregeld totdat de zorg is overgedragen aan een andere zorgaanbieder. De zorgaanbieder blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorg totdat de zorg voor de cliënt is overgedragen aan een andere aanbieder of eventueel op een andere wijze wordt geregeld; (..).”2.6 Bij brief van 14 november 2019 heeft [B] namens [gedaagde] [mentor 1] c.s. meegedeeld dat [gedaagde] op die dag een aanvraag bij het Zorgkantoor heeft ingediend ter beëindiging van de zorgovereenkomst omdat:
“Gedurende langere periode is, samen met u als ouders en familie, gezocht naar een goede samenwerking en gewenste mogelijkheden in de zorg voor [voornaam van A] . Wij blijven helaas verschil van inzicht behouden over hoe de zorg, conform de leveringsvoorwaarden van het zorgzwaartepakket van [voornaam van A] , georganiseerd moet zijn. Ook de vanuit het Zorgkantoor geïnitieerde mediation, afgerond in september jl. heeft niet geleid tot het gewenste resultaat van een goede samenwerking en wijze van zorglevering voor uw zoon”.2.7 In het op 14 november 2019 door [gedaagde] bij het Zorgkantoor ingediende formulier ter beëindiging van de zorg heeft zij de volgende toelichting gegeven:
“Ruim 10 jaar is de begeleiding en het management in gesprek met vader, familie over zijn zienswijze over de ondersteuning van zijn zoon met wensen en afspraken conform de leveringsvoorwaarden van het ZZP VG7. De samenwerking verloopt zeer stroef. Er blijft verschil van inzicht over hoe de zorg georganiseerd moet zijn voor [voornaam van A] . Dit zorgt voor een zeer gespannen werkrelatie tussen vader, familie en de medewerkers van [gedaagde] . Op deze manier wordt het onwerkbaar voor medewerkers om goede zorg te kunnen verlenen wanneer er geen wederzijds vertrouwen is. In gesprek met medewerker [.] , vader en broer van [voornaam van A] is besloten om een mediation traject in te zetten, als laatste poging om tot elkaar te komen. In september 2019 is dit traject uitgevoerd en afgerond waarbij vader en broer weigerden om de beschreven resultaten van de mediator te ondertekenen omdat beide partijen niet tot een gezamenlijke overeenkomst zijn gekomen. Zonder vertrouwen is voor [gedaagde] onvoldoende basis om tot goede samenwerking te komen.”Bij het formulier heeft [gedaagde] een logboek van 20 pagina’s gevoegd over de samenwerking met [mentor 1] c.s. in het kader van de zorg voor [voornaam van A] gedurende de periode vanaf 2006 tot 6 maart 2020.
2.8
Bij brief van 25 november 2019 heeft het Zorgkantoor [gedaagde] toestemming verleend de zorg te beëindigen. Het Zorgkantoor schrijft:
“U krijgt toestemming om de zorg te beëindigenDe procedure voor zorg beëindiging door de zorgaanbieder is correct gevolgd. Er is in deze situatie sprake van onder meer de volgende zwaarwegende reden:- Er is een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie;- Er is een zeer gespannen onwerkbare werkrelatie ontstaan die het niet langer mogelijk maakt verantwoorde en goede zorg te verlenen.(…)Einddatum zorgUw organisatie krijgt toestemming de zorgovereenkomst met cliënt dhr. [mentor 1] te beëindigen per 1 maart 2020.Overdracht van zorg en inspanningsverplichtingUw organisatie blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorg totdat de zorg voor de cliënt is overgedragen aan een andere zorgaanbieder of eventuele anders wijze wordt geregeld. Alleen in gevallen waarbij de cliënt de keuze heeft gehad voor een of meerdere geschikte partijen, maar deze zelf afwijst kan in overweging worden genomen om de zorg te beëindigen zonder dat er een nieuwe partij klaar staat. Dis is in hoge uitzondering en altijd alleen in overleg met het zorgkantoor.”2.9 Bij brief van 6 december 2019 aan [mentor 1] heeft [gedaagde] de zorgovereenkomst met [voornaam van A] opgezegd met ingang van 1 maart 2020.
2.1
[mentor 1] c.s. heeft bij brief van 10 februari 2020 van mr. R.L. de Graaff [gedaagde] bericht dat geen sprake is van een gewichtige reden die de opzegging van de zorgovereenkomst rechtvaardigt, het verschil van inzicht tussen hem en [gedaagde] betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg, de discussie daarover respectvol gevoerd wordt, geen sprake is van een verstoorde vertrouwensrelatie en overplaatsing van [voornaam van A] verstrekkende gevolgen voor hem zal hebben. Op deze grond heeft [mentor 1] c.s. [gedaagde] verzocht hem schriftelijk te bevestigen dat zij haar verplichtingen uit de zorgovereenkomst onverkort nakomt.
2.11
Bij brief van 12 februari 2020 aan mr. De Graaff heeft [gedaagde] [mentor 1] c.s. bericht dat er voldoende redenen zijn voor beëindiging van de zorgovereenkomst en dat zij zorgvuldig gehandeld heeft.

3.3. De vordering

3.1
[mentor 1] c.s. heeft de voorzieningenrechter verzocht [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen de zorg, huisvesting en overige dienstverlening zoals tussen partijen overeengekomen voort te zetten, (subsidiair) voor een door de voorzieningenrechte in goede justitie te bepalen periode, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [mentor 1] c.s. in de proceskosten.

4.4. De beoordeling

4.1
De feitelijke grondslag van de vorderingen van [mentor 1] c.s. is dat aan de opzegging van de zorgovereenkomst geen gewichtige reden in de zin van artikel 7:460 BW en evenmin een zwaarwegende reden in de zin van artikel 4.2 onder b van de algemene voorwaarden (zie 2.4) ten grondslag ligt en dat [gedaagde] voor de opzegging niet de juiste procedure heeft gevolgd omdat zij niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar gevergd kon worden om [mentor 1] duidelijk te maken dat zijn gedrag ongewenst was en [mentor 1] niet (herhaaldelijk) gewaarschuwd heeft.
4.2
Partijen verschillen van mening over de toepasselijkheid van artikel 7:460 BW op de zorgovereenkomst omdat de zorg voor [voornaam van A] niet gericht is op de geneeskundige behandeling van hem en evenmin handelingen op het gebied van de geneeskunst omvat zoals omschreven in artikel 7:446 BW. De beslissing op dit punt kan in het midden blijven omdat uit het debat van partijen niet is gebleken dat zij menen dat er een verschil, laat staan een relevant verschil, is tussen de vereisten van ‘gewichtige redenen’ van artikel 7:460 BW voor de opzegging van een geneeskundige behandelingsovereenkomst en van ‘zodanig zwaarwegende redenen’ van artikel 4.2 van de algemene voorwaarden van de zorgovereenkomst. Evenmin is gebleken dat partijen van mening verschillen over de vraag of een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie en of een onwerkbare (werk)relatie redenen voor beëindiging van de zorgovereenkomst kunnen zijn. De kern van het debat betreft de vraag of tussen [mentor 1] c.s. en [gedaagde] sprake is van een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie en of een onwerkbare (werk)relatie.
4.3
Tussen [mentor 1] c.s. als gezamenlijk mentor en (de verzorgers van) [gedaagde] dient een vertrouwensrelatie en een werkbare werkrelatie te bestaan omdat zij ieder vanuit hun taak de verantwoordelijkheid delen voor de zorg, ondersteuning en het welzijn van [voornaam van A] waarvan [voornaam van A] vanwege zijn ernstige fysieke en mentale beperkingen, volledig afhankelijk is. Het onderscheid tussen de vertrouwensrelatie en de werkrelatie is in die zin niet helder te maken dat het bestaan van een vertrouwensrelatie uit een werkbare werkrelatie blijkt en omgekeerd. Deze wisselwerking brengt met zich dat voor het antwoord op de vraag of van een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie sprake is, mede van belang is of naar het oordeel van [mentor 1] c.s. en (de verzorgers van) [gedaagde] goede zorg en ondersteuning van [voornaam van A] geboden kan worden.
4.4
[mentor 1] c.s. en [gedaagde] verschillen van mening over de zorg en ondersteuning van [voornaam van A] . [mentor 1] c.s. stelt in de dagvaarding dat het verschil van mening het aantal zorguren en de wijze waarop de zorg moet worden uitgevoerd betreft. [gedaagde] heeft dit bevestigd. Zij stelt dat zij daarover al jaren een discussie met [mentor 1] c.s. voert die in essentie gaat over de verwachtingen en eisen van [mentor 1] c.s. die [gedaagde] niet reëel vindt en evenmin kan waarmaken.
4.5
De voorzieningen rechter acht het enkele bestaan van een verschil van inzicht over de omvang en inhoud van de aan [voornaam van A] te verlenen zorg en ondersteuning geen voldoende zwaarwegende reden om voor de beëindiging van de zorgovereenkomst. Een verschil van inzicht kan er voor zorg dragen dat partijen elkaar scherp houden en rekening houden met elkaars belangen en (vooral) de belangen van [voornaam van A] . In dit licht bezien is het feit dat [mentor 1] c.s. in het verleden enkele klachten heeft ingediend bij de Klachtencommissie [gedaagde] , geen teken van een verstoorde verhouding tussen hem en [gedaagde] . Het is het volste recht van [mentor 1] c.s. om daar waar hij dat in het belang van [voornaam van A] nodig acht, gebruik te maken van de klachtprocedure. Het verwijt dat [gedaagde] [mentor 1] c.s. thans in dat kader maakt, is niet terecht en strookt ook niet met de het compliment dat [gedaagde] bij brief van 14 maart 2016 van [C] aan [mentor 1] maakte naar aanleiding van een advies van de Klachtencommissie van 1 maart 2016 in verband met een gegronde klacht van [mentor 1] :
“Ik wil mijn waardering uitspreken voor uw geduld in deze situatie en dat u de moeite heeft genomen de klachtenprocedure te volgen. Het resultaat van de klachtenprocedure houdt ons scherp en helpt ons onze werkprocessen te optimaliseren”.
4.6
Een verschil van inzicht over de omvang en inhoud van de aan [voornaam van A] te verlenen zorg kan aan de basis liggen van een verstoring van de onderlinge vertrouwensband. Daarvan is sprake indien de wederzijds kritische benadering niet meer constructief is en niet meer leidt tot wederzijds begrip en overeenstemming over de omvang en inhoud van de zorg. De gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van [mentor 1] c.s. en [gedaagde] voor de zorg van [voornaam van A] vereist het vermogen om over die zorg werkbare afspraken te maken waarbij een acceptabele balans gevonden moet worden tussen wat [voornaam van A] nodig heeft en wat (de medewerkers van) [gedaagde] waar kunnen maken. Het is juist dat vermogen dat in de loop der jaren structureel problematischer is gebleken. Dat blijkt uit het onvermogen van [mentor 1] c.s. en [gedaagde] om overeenstemming te bereiken over het ondersteuningsplan waarin de ondersteuning en zorg voor [voornaam van A] jaarlijks vastgesteld en overeengekomen dient te worden en uit het onvermogen om medio 2018 met elkaar in gesprek te geraken over de problematische samenwerking.
De voorzieningenrechter licht beide aspecten toe.
4.7
Reeds in 2008 was de samenwerking met [mentor 1] aanleiding voor een mogelijke beëindiging van de zorgovereenkomst door [gedaagde] . Ter voorkoming daarvan, en ten behoeve van de ondertekening van het ondersteuningsplan voor 2008-2009 hebben [gedaagde] en [mentor 1] op 25 februari 2009 een overeenkomst gesloten over de “voorwaarden voor verdere samenwerking”. Die overeenkomst voorzag onder meer in de afspraak dat uiterlijk 1 april 2009 een ondersteuningsplan gereed zou zijn en dat eind december 2009 een evaluatie zou plaats vinden waarbij [gedaagde] zou besluiten of de zorgovereenkomst beëindigd zou worden. Uit het verslag van 10 november 2009 (‘evaluatiebeschrijving samenwerkingsafspraken’) blijkt dat de samenwerking rondom [voornaam van A] prettig verloopt maar dat het ondersteuningsplan nog niet tot stand gekomen is. Die situatie leidt tot een verlenging van de samenwerkingsovereenkomst, aanvankelijk toto juni 2010 en vervolgens kennelijk voor onbepaalde tijd.
4.8
Het onvermogen om tot een ondersteuningsplan te komen leidt er toe dat [gedaagde] de hulp inroept van het Centrum voor Consultatie en Expertise, hierna CCE. Uit de brief van [D] van 15 april 2013 van CCE met onderwerp ‘afronding consultatietraject’ blijkt dat CCE door [gedaagde] regie gevraagd is om met [mentor 1] te komen tot een ondersteunings- en behandelplan omdat samenwerkingsproblemen aan de totstandkoming daarvan al enkele jaren in de weg staan. Bij de consultatie zijn [mentor 1] en [mentor 2] betrokken. Deze consultatie leidt tot een door beide partijen ondertekend ondersteuningsplan met een duur van 24 april 2012 tot 23 april 2013. [D] schrijft in het slot van voornoemde brief:
“Het is en blijft zaak als zorgverleners en ouders gezamenlijk op basis van gelijkwaardigheid (binnen de [gedaagde] ) naar [voornaam van A] de zorg zo passend en goed als mogelijk te organiseren. Hiervoor zal met het ondersteuningsplan en de visie als leidraad steeds overleg noodzakelijk zijn in ‘dat wat nodig is’ en ‘dat wat mogelijk en haalbaar is”.Deze boodschap mag niet verhelen dat voor de jaren 2016 en 2017, ondanks wederzijdse inspanningen, geen ondersteuningsplannen tot stand komen. [gedaagde] verleent zorg en ondersteuning op basis van ondersteuningsplannen die niet door [mentor 1] voor akkoord getekend zijn. Een door [gedaagde] opgesteld ondersteuningsplan voor 2018 wordt door
[mentor 1] evenmin getekend. Hij schrijft [gedaagde] in zijn brief van 1 juni 2018 dat het zijn voorkeur heeft de afloop van een klachtprocedure af te wachten alvorens tot ondertekening over te gaan.
4.9
[mentor 1] c.s. diende medio 2018 een klacht in bij de Klachtencommissie [gedaagde] , onder meer over de concrete invulling van de individuele verzorging van [voornaam van A] , de informatieverstrekking over het aantal uren waarop [voornaam van A] aanspraak kan maken, de wisselingen in de personele bezetting, de dagbesteding en de mate waarin zij betrokken worden bij besluitvorming en organisatorische veranderingen die raken aan de zorg voor en het welzijn van [voornaam van A] . De Klachtencommissie [gedaagde] heeft bij beslissing van 23 juli 2018 alle klachtonderdelen ongegrond verklaard en (onder meer) overwogen dat [gedaagde] met [mentor 1] c.s. veel tijd heeft geïnvesteerd in de totstandkoming van het ondersteuningsplan, dat partijen het in de kern over de inhoud daarvan eens zijn, dat [gedaagde] aannemelijk heeft gemaakt dat er meer zorg en begeleiding wordt geboden dan waar de indicate van [voornaam van A] in voorziet, dat [gedaagde] dient te zorgen voor een zorgvuldige communicatie met de ouders/vertegenwoordigers en dat [gedaagde] zich naar behoren van die taak gekweten heeft. Deze uitspraak leidt niet tot de ondertekening van het ondersteuningsplan 2018 door [mentor 1] .
4.1
Tijdens de procedure ten overstaan van de Klachtencommissie [gedaagde] hebben [gedaagde] en [mentor 1] een verschil van mening over de behandeling van [voornaam van A] met zelfmedicatie (aambeienzalf). [mentor 1] verzocht [gedaagde] dat een door hem bij de apotheek gekochte zalf zou worden gebruikt en [gedaagde] wenste, alvorens dat verzoek te honoreren, , dat verzoek volgens het door haar gehanteerde protocol eerst met de huisarts van [voornaam van A] te bespreken in verband met de combinatie van andere geneesmiddelen van [voornaam van A] . Omdat [mentor 1] niet akkoord ging met het standpunt van [gedaagde] , heeft hij, na overleg met de huisarts en met gelijktijdige mededeling aan [mentor 2] , eenzijdig besloten (zie zijn e-mailbericht van 11 juni 2018 aan [gedaagde] ):
“dat elke communicatie betreffende de zorg aan [voornaam van A] in vervolg via mij moet verlopen. In de praktijk zal dit betekenen dat begeleiders geen contact meer met een (huis)arts mogen opnemen. Met uitzondering van zaken waarbij met spoed medische hulp moet worden ingeroepen”,en [gedaagde] verzocht dat in het ondersteuningsplan op te nemen. [gedaagde] schreef (zie de e-mail van 12 juni 2018) [mentor 1] hier niet mee akkoord te kunnen gaan, dat haar medewerkers hun werk volgens het protocol moeten kunnen uitvoeren, dat aanpassing in het ondersteuningsplan niet aan de rode is en dat zij graag zou zien dat [mentor 1] c.s. er op vertrouwt dat zijn advies serieus genomen wordt.
4.11
Vanwege het besluit van [mentor 1] betreft dit meningsverschil, anders dan [mentor 1] in zijn brieven aan [gedaagde] heeft betoogd, niet de toediening van aambeienzalf maar de (zeggenschap over de) werkwijze van de medewerkers van [gedaagde] bij toediening van medicatie en het belang dat zij in dat kader hebben bij de mogelijkheid van direct contact met de (huis)arts. Het is gelet op de verantwoordelijkheid van [gedaagde] dat haar medewerkers het voor toediening van (zelf)medicatie geldende protocol in achtnemen, en het belang dat haar medewerkers hebben bij de mogelijkheid van rechtstreeks contact met de artsen van [voornaam van A] , zonder meer begrijpelijk dat [gedaagde] meende (zie de brief van 8 augustus 2018 aan [mentor 1] ) dat het besluit van [mentor 1]
“het leveren van de fysieke zorg aan uw zoon ernstig bemoeilijkt en een onwerkbare situatie ontstaat”(…) en dat bij het blijven voort bestaan daarvan [gedaagde] genoodzaakt is
“te overwegen of we de zorgovereenkomst gaan beëindigen”. Het is evenzo zonder meer begrijpelijk en redelijk dat [gedaagde] , [mentor 1] in dezelfde brief (wederom) verzocht met haar in gesprek te gaan.
4.12
Dit herhaalde verzoek blijkt niet te kunnen rekenen op begrip van [mentor 1] . Ook nadat [gedaagde] het verzoek aan [mentor 1] nog drie keer heeft herhaald, te weten bij brieven van:
- 4 september 2018 met daarin onder meer:
“Ik vind het spijtig te horen dat de communicatie over en weer niet heeft geleid tot een constructieve samenwerking. Daarom wil ik verzoeken opnieuw met elkaar aan tafel te gaan, om te onderzoeken of er nog mogelijkheden zijn tot verdere samenwerking”;
- 25 september 2018 met daarin onder meer:
“Sinds enige tijd heeft u ons zelfs verboden om contact op te nemen met de huisarts van [voornaam van A] . Deze situatie maakt het volgens ons onwerkbaar voor medewerkers en ik ben van mening dat dit voor gevaarlijke situaties voor [voornaam van A] kan zorgen. De enige manier om nog met elkaar verder te kunnen is als er duidelijke afspraken met elkaar gemaakt worden. Als wij niet tot duidelijke afspraken kunnen komen zal ik over moeten gaan tot eenzijdige zorgbeëindiging.”;
- 9 oktober 2018 met daarin onder meer:
“We komen al geruime tijd niet meer met elkaar in gesprek en dat lijkt ons nodig in de samenwerking. We maken ons zorgen over de stroeve samenwerking, ondanks pogingen die gedaan zijn de samenwerking te verbeteren. Wij vinden dit een onwerkbare situatie.”.
4.13
Uit de reacties van [mentor 1] , die in de kern er op neer komen dat hij zonder te voren door [gedaagde] aan hem te verschaffen
“breedvoerige informatie”geen basis voor overleg aanwezig acht, blijkt dat hij het belang dat [gedaagde] hecht aan het bespreken van de samenwerking op zich, niet begrijpt. Het feit dat [gedaagde] dat belang heeft benadrukt met de mogelijk door haar te nemen beslissing om de zorgovereenkomst eenzijdig te beëindigen vanwege de door haar als onwerkbaar ervaren situatie, heeft niet bijgedragen aan enig begrip bij [mentor 1] c.s. , integendeel: het hanteren van die termen werd door [mentor 1] , vaak met cc naar [mentor 2] , onjuist geacht. De onmogelijkheid om zonder voorwaarden vooraf tot een gesprek te geraken over de onderlinge samenwerking, onder meer betreffende het directe contact van de medewerkers van [gedaagde] met de artsen van [voornaam van A] , kan de voorzieningenrechter niet anders zien dan als een objectief feit waaruit een ernstig verstoorde vertrouwensrelatie tussen [gedaagde] en [mentor 1] c.s. blijkt. Het vermogen om het belang van en de verantwoordelijkheid voor de onderlinge samenwerking met elkaar te delen, vereist dat daarover altijd een gesprek mogelijk moet zijn indien die samenwerking door een van partijen niet zonder reden als onwerkbaar wordt ervaren. Als een gesprek over de samenwerking, over ‘dat wat nodig is’ en ‘dat wat mogelijk en haalbaar is’, niet meer zonder het eenzijdig stellen van voorwaarden mogelijk is, dan is dat tevens een objectief feit waaruit de onwerkbaarheid van de samenwerking blijkt.
4.14
Het was dan ook zonder meer begrijpelijk dat naar aanleiding van een verzoek van [gedaagde] aan het Zorgkantoor voor groepsmeerzorg (extra financieel budget voor de groep waarvan [voornaam van A] deel uitmaakt) het Zorgkantoor begin 2019 intervenieerde in de tussen [gedaagde] en [mentor 1] c.s. bestaande samenwerkingsproblemen. Die interventie leidde op 31 maart 2019 tot ondertekening door [mentor 1] van het ondersteuningsplan en medio mei 2019 tot de start een mediationtraject tussen [mentor 1] c.s. en [gedaagde] over de uiteenlopende mogelijkheden en verwachtingen over de zorg aan [voornaam van A] , de rol van [mentor 1] en de samenwerking. Tijdens de mediation bleek dat partijen niet in staat waren overeenstemming te bereiken. Hoewel [mentor 1] c.s. in de onderhavige procedure informatie heeft gegeven over de mediation en over de oorzaak van het mislukken daarvan, zal de voorzieningenrechter daar niet op ingaan vanwege de vertrouwelijkheid die partijen voor de inhoud van de mediation hebben afgesproken. Het mislukken van de mediation door een gekwalificeerde mediator, en daarmee van de bemiddelende rol van het Zorgkantoor, is een objectief feit waaruit blijkt dat de ernstig verstoorde vertrouwensrelatie tussen [mentor 1] c.s. en [gedaagde] niet meer hersteld kan worden. Daarmee is ook de onwerkbare situatie een feit.
4.15
Voor de beoordeling van de beëindiging van de zorgovereenkomst acht de voorzieningenrechter van belang dat partijen, het CCE, het Zorgkantoor en de mediator zich hebben ingespannen om de samenwerking tussen partijen te verbeteren. Tevens heeft [gedaagde] het [mentor 1] c.s. heel duidelijk gemaakt dat zij een gesprek noodzakelijk achtte en dat zij de beëindiging van de zorgovereenkomst zou overwegen indien een gesprek niet mogelijk was en geen duidelijke afspraken over de samenwerking gemaakt kunnen worden. [mentor 1] c.s. wist vanaf medio 2018 goed waar hij aan toe was. Ook is relevant dat [gedaagde] zich thans moeite getroost om zorg te dragen voor de overdracht van [voornaam van A] aan een andere zorgaanbieder. Deze gezichtspunten brengen met zich dat [gedaagde] ten aanzien van de procedure zorgvuldig gehandeld heeft.
4.16
Bovenstaande feiten en bijzondere omstandigheden leiden tot de slotsom dat de vertrouwensrelatie tussen [gedaagde] en [mentor 1] c.s. onherstelbaar is verstoord en dat aan de opzegging door [gedaagde] van de zorgovereenkomst met [voornaam van A] een zwaarwegende reden ten grondslag ligt. Het is bij deze stand van zaken niet te verwachten dat de bodemrechter anders zal oordelen in een mogelijk door [mentor 1] c.s. tegen [gedaagde] aanhangig te maken bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft hierbij het grote belang van [voornaam van A] meegewogen bij het behoud van zijn reeds langdurige verblijf bij [gedaagde] . Dat geldt evenzeer voor de gevolgen voor [voornaam van A] van de beëindiging van de zorgovereenkomst. Die zullen zeker in aanvang onmiskenbaar ernstig zijn. Vanuit het perspectief van [voornaam van A] is het te betreuren dat aan de zorgovereenkomst een einde moet komen, temeer omdat niet gebleken is dat de zorg en ondersteuning door de medewerkers van [gedaagde] onvoldoende waren.
4.17
Omdat [mentor 1] c.s. aan de primaire en subsidiaire vordering tot nakoming van de zorgovereenkomst feitelijk ten grondslag hebben gelegd dat de opzegging niet rechtsgeldig is, dienen beide vorderingen te worden afgewezen. Dit betekent dat [mentor 1] c.s. veroordeeld zal worden in de kosten van de procedure van [gedaagde] .
De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [mentor 1] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.327,- aan salaris en € 656,- aan griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzieningenrechter, en is in aanwezigheid van de griffier door mr. J.M. van Wegen in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2020.