Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[mentor 2]
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van 3 april 2020 met producties;
- de reactie van 7 april 2020 van [mentor 1] c.s. op het verweer;
- de reactie van 9 april 2020 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling via skype.
Van de mondelinge behandeling zijn aantekeningen bijgehouden die zich in het dossier bevinden.
2.De feiten
- (4.1. onder d.) de overeenkomst eindigt door opzegging;
- (4.2. onder b.) [gedaagde] de overeenkomst schriftelijk kan opzeggen op grond van zodanig zwaarwegende redenen dat voortzetting van de ondersteuning in redelijkheid niet kan worden verlangd;
- (4.4.) in de gevallen genoemd in 4.2. kan opzegging door [gedaagde] tegen elke dag van de kalendermaand geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden.
In artikel 8 van de algemene voorwaarden is bepaald dat:
- (8.1.) de afspraken over de uitwerking van het ondersteuningsarrangement worden neergelegd in een zogeheten ondersteuningsplan dat zo spoedig mogelijk na aanvang van de ondersteuning wordt gemaakt;
- (8.2.) het ondersteuningsplan in overleg met en instemming van de opdrachtgever tot stand komt en dat de opdrachtgever door die instemming toestemming geeft voor de uitvoering van alle handelingen die deel uitmaken van het ondersteuningsplan;
- (8.4.) het ondersteuningsplan periodiek wordt geëvalueerd, dat daarover in het ondersteuningsplan afspraken worden gemaakt en dat bijstelling in onderling overleg plaats vindt.
“5.3 Zorgbeëindiging door zorgaanbiederZorgbeëindiging is het eenzijdig willen stopzetten van de ingezette zorg door de zorgaanbieder terwijl er nog wel een acute zorgvraag aanwezig is. Het beëindigen is slechts mogelijk bij zwaarwegende redenen en alleen onder bijzondere omstandigheden. Een voorgenomen beëindiging van zorg kan dus slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaatvinden. Voorbeelden van zwaarwegende redenen zijn:(..)- Een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie;(..).Procedure bij zorgbeëindiging voor een individuele cliëntBij voorgenomen stopzetting van zorg doet de zorgaanbieder hiervan schriftelijk melding aan de cliënt; (..)Aan de schriftelijke melding is een voorstel toegevoegd hoe de continuïteit van de zorgverlening is geregeld totdat de zorg is overgedragen aan een andere zorgaanbieder. De zorgaanbieder blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorg totdat de zorg voor de cliënt is overgedragen aan een andere aanbieder of eventueel op een andere wijze wordt geregeld; (..).”2.6 Bij brief van 14 november 2019 heeft [B] namens [gedaagde] [mentor 1] c.s. meegedeeld dat [gedaagde] op die dag een aanvraag bij het Zorgkantoor heeft ingediend ter beëindiging van de zorgovereenkomst omdat:
“U krijgt toestemming om de zorg te beëindigenDe procedure voor zorg beëindiging door de zorgaanbieder is correct gevolgd. Er is in deze situatie sprake van onder meer de volgende zwaarwegende reden:- Er is een onherstelbaar verstoorde vertrouwensrelatie;- Er is een zeer gespannen onwerkbare werkrelatie ontstaan die het niet langer mogelijk maakt verantwoorde en goede zorg te verlenen.(…)Einddatum zorgUw organisatie krijgt toestemming de zorgovereenkomst met cliënt dhr. [mentor 1] te beëindigen per 1 maart 2020.Overdracht van zorg en inspanningsverplichtingUw organisatie blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorg totdat de zorg voor de cliënt is overgedragen aan een andere zorgaanbieder of eventuele anders wijze wordt geregeld. Alleen in gevallen waarbij de cliënt de keuze heeft gehad voor een of meerdere geschikte partijen, maar deze zelf afwijst kan in overweging worden genomen om de zorg te beëindigen zonder dat er een nieuwe partij klaar staat. Dis is in hoge uitzondering en altijd alleen in overleg met het zorgkantoor.”2.9 Bij brief van 6 december 2019 aan [mentor 1] heeft [gedaagde] de zorgovereenkomst met [voornaam van A] opgezegd met ingang van 1 maart 2020.
3.3. De vordering
4.4. De beoordeling
“Ik wil mijn waardering uitspreken voor uw geduld in deze situatie en dat u de moeite heeft genomen de klachtenprocedure te volgen. Het resultaat van de klachtenprocedure houdt ons scherp en helpt ons onze werkprocessen te optimaliseren”.
De voorzieningenrechter licht beide aspecten toe.
“Het is en blijft zaak als zorgverleners en ouders gezamenlijk op basis van gelijkwaardigheid (binnen de [gedaagde] ) naar [voornaam van A] de zorg zo passend en goed als mogelijk te organiseren. Hiervoor zal met het ondersteuningsplan en de visie als leidraad steeds overleg noodzakelijk zijn in ‘dat wat nodig is’ en ‘dat wat mogelijk en haalbaar is”.Deze boodschap mag niet verhelen dat voor de jaren 2016 en 2017, ondanks wederzijdse inspanningen, geen ondersteuningsplannen tot stand komen. [gedaagde] verleent zorg en ondersteuning op basis van ondersteuningsplannen die niet door [mentor 1] voor akkoord getekend zijn. Een door [gedaagde] opgesteld ondersteuningsplan voor 2018 wordt door
[mentor 1] evenmin getekend. Hij schrijft [gedaagde] in zijn brief van 1 juni 2018 dat het zijn voorkeur heeft de afloop van een klachtprocedure af te wachten alvorens tot ondertekening over te gaan.
“dat elke communicatie betreffende de zorg aan [voornaam van A] in vervolg via mij moet verlopen. In de praktijk zal dit betekenen dat begeleiders geen contact meer met een (huis)arts mogen opnemen. Met uitzondering van zaken waarbij met spoed medische hulp moet worden ingeroepen”,en [gedaagde] verzocht dat in het ondersteuningsplan op te nemen. [gedaagde] schreef (zie de e-mail van 12 juni 2018) [mentor 1] hier niet mee akkoord te kunnen gaan, dat haar medewerkers hun werk volgens het protocol moeten kunnen uitvoeren, dat aanpassing in het ondersteuningsplan niet aan de rode is en dat zij graag zou zien dat [mentor 1] c.s. er op vertrouwt dat zijn advies serieus genomen wordt.
“het leveren van de fysieke zorg aan uw zoon ernstig bemoeilijkt en een onwerkbare situatie ontstaat”(…) en dat bij het blijven voort bestaan daarvan [gedaagde] genoodzaakt is
“te overwegen of we de zorgovereenkomst gaan beëindigen”. Het is evenzo zonder meer begrijpelijk en redelijk dat [gedaagde] , [mentor 1] in dezelfde brief (wederom) verzocht met haar in gesprek te gaan.
- 4 september 2018 met daarin onder meer:
“Ik vind het spijtig te horen dat de communicatie over en weer niet heeft geleid tot een constructieve samenwerking. Daarom wil ik verzoeken opnieuw met elkaar aan tafel te gaan, om te onderzoeken of er nog mogelijkheden zijn tot verdere samenwerking”;
- 25 september 2018 met daarin onder meer:
“Sinds enige tijd heeft u ons zelfs verboden om contact op te nemen met de huisarts van [voornaam van A] . Deze situatie maakt het volgens ons onwerkbaar voor medewerkers en ik ben van mening dat dit voor gevaarlijke situaties voor [voornaam van A] kan zorgen. De enige manier om nog met elkaar verder te kunnen is als er duidelijke afspraken met elkaar gemaakt worden. Als wij niet tot duidelijke afspraken kunnen komen zal ik over moeten gaan tot eenzijdige zorgbeëindiging.”;
- 9 oktober 2018 met daarin onder meer:
“We komen al geruime tijd niet meer met elkaar in gesprek en dat lijkt ons nodig in de samenwerking. We maken ons zorgen over de stroeve samenwerking, ondanks pogingen die gedaan zijn de samenwerking te verbeteren. Wij vinden dit een onwerkbare situatie.”.
“breedvoerige informatie”geen basis voor overleg aanwezig acht, blijkt dat hij het belang dat [gedaagde] hecht aan het bespreken van de samenwerking op zich, niet begrijpt. Het feit dat [gedaagde] dat belang heeft benadrukt met de mogelijk door haar te nemen beslissing om de zorgovereenkomst eenzijdig te beëindigen vanwege de door haar als onwerkbaar ervaren situatie, heeft niet bijgedragen aan enig begrip bij [mentor 1] c.s. , integendeel: het hanteren van die termen werd door [mentor 1] , vaak met cc naar [mentor 2] , onjuist geacht. De onmogelijkheid om zonder voorwaarden vooraf tot een gesprek te geraken over de onderlinge samenwerking, onder meer betreffende het directe contact van de medewerkers van [gedaagde] met de artsen van [voornaam van A] , kan de voorzieningenrechter niet anders zien dan als een objectief feit waaruit een ernstig verstoorde vertrouwensrelatie tussen [gedaagde] en [mentor 1] c.s. blijkt. Het vermogen om het belang van en de verantwoordelijkheid voor de onderlinge samenwerking met elkaar te delen, vereist dat daarover altijd een gesprek mogelijk moet zijn indien die samenwerking door een van partijen niet zonder reden als onwerkbaar wordt ervaren. Als een gesprek over de samenwerking, over ‘dat wat nodig is’ en ‘dat wat mogelijk en haalbaar is’, niet meer zonder het eenzijdig stellen van voorwaarden mogelijk is, dan is dat tevens een objectief feit waaruit de onwerkbaarheid van de samenwerking blijkt.