ECLI:NL:RBMNE:2020:2053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
UTR 20/961
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar bijstandsverlening en herhaling van besluit

Op 3 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere en eiseres, die in haar hoedanigheid van bewindvoerder optreedt. De zaak betreft een bezwaar tegen de afwijzing van bijstandsverlening. Eiseres had eerder, op 1 augustus 2019, een aanvraag ingediend voor bijstand, maar deze werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren ten opzichte van een eerder besluit van 28 juni 2019. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 1 augustus 2019 geen besluit is waartegen bezwaar kon worden gemaakt, omdat het slechts een herhaling was van het eerdere besluit. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe rechtsgevolgen waren ontstaan door de herhaling van het besluit, en dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Eiseres had betoogd dat er wel nieuwe feiten waren, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de beslissing van het college te weerleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres geen recht had op vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/961

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ,in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[onderbewindgestelde] te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.R. Klijn).

Procesverloop

Bij brief van 1 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten eiseres geen bijstand toe te kennen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van het laatste afwijzende besluit van 28 juni 2019.
Bij besluit van 24 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend om in deze zaak uitspraak te doen zonder zitting. De rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Zij heeft het onderzoek op 2 juni 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Tussen partijen staat de vraag centraal of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het primaire besluit een herhaling is van het besluit van 28 juni 2019.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij wijst erop dat tijdens de hoorzitting uitvoerig is gesproken over de inhoud van het bezwaar. Eiseres betwist dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Verweerder heeft niet zonder reden onderzoek gedaan en een nieuw besluit genomen. Ten tijde van de aanvraag van 23 maart 2019 was eiseres ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] en verbleef zij hier ook. Ten tijde van het primaire besluit verbleef zij daar niet meer. Omdat zij geen vaste woon- of verblijfplaats had, heeft zij een aanvraag voor een briefadres ingediend. Ten opzichte van de situatie van 23 maart 2019 is de situatie dus wel degelijk gewijzigd, aldus eiseres.
Oordeel van de rechtbank
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 1 augustus 2019. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat deze brief geen besluit betreft waar bezwaar tegen kon worden gemaakt.
4. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 1 augustus 2019 geen besluit is waar eiseres bezwaar tegen kon maken. Volgens de wet is er sprake van een ‘besluit’ als er een schriftelijke beslissing is van een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Dit betekent dat er door het besluit iets moet veranderen in iemands rechten, verplichtingen of bevoegdheden. Dit staat in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een herhaald besluit is slechts een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet al door een eerder besluit teweeg waren gebracht.
5. De rechtbank stelt vast dat de brief van 1 augustus 2019 een herhaling bevat van het besluit van verweerder van 28 juni 2019. In dat besluit is de bijstand van eiseres afgewezen op grond van artikel 11 en 17 van de Participatiewet omdat zij niet verblijft op het door haar opgegeven adres in [woonplaats] . Naar aanleiding van een interne controle heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijstand ambtshalve nogmaals bekeken en in de brief van 1 augustus 2019 wederom aangegeven dat eiseres niet in aanmerking komt voor bijstand omdat niet kan worden vastgesteld waar eiseres verblijft. Deze brief herhaalt dan ook alleen wat in het besluit van 28 juni 2019 al was vastgesteld en verandert niets in de rechten van eiseres en roept dan ook geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven.
6. Het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een besluit waar eiseres bezwaar tegen kon maken is dus juist. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Wat eiseres heeft gesteld over dat wel sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden, is geen reden om hier anders over te denken, want er kon nog steeds niet worden vastgesteld waar eiseres verbleef. Het besluit van verweerder is juist en het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 3 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.