ECLI:NL:RBMNE:2020:2051

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
20/1379
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet

Op 25 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, dat haar aanvraag om bijstand had afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, wat een vereiste is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster had aangevoerd dat zij geen inkomen had om haar rekeningen te betalen en dat haar schulden opliepen. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat uit de overgelegde stukken niet bleek dat er een onomkeerbare situatie dreigde. Verzoekster ontving namelijk wel maandelijks zorg- en huurtoeslag, en er was geen bewijs van dreigende afsluitingen van essentiële diensten zoals energie. Bovendien had verzoekster op 13 april 2020 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, wat ook een mogelijkheid bood voor een voorschot.

De voorzieningenrechter benadrukte dat voor het treffen van een voorlopige voorziening, het bestreden besluit evident onrechtmatig moest zijn. Dit was niet het geval, aangezien verweerder had vastgesteld dat de heer [A], die samen met verzoekster een kind had, zijn hoofdverblijf op het adres van verzoekster had. Dit leidde tot de conclusie dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet evident onrechtmatig was. Gezien deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1379

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. S.A. Adjiembaks),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: V. Staat).

ProcesverloopBij besluit van 2 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.

Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekster heeft in dit kader aangevoerd dat zij geen inkomen heeft om rekeningen en boodschappen van te betalen. De schulden lopen op. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster bankafschriften van haar betaal- en spaarrekeningen overgelegd. Ook heeft eiseres een betalingsherinnering van [bedrijfsnaam] [.] overgelegd van 7 april 2020 en een overeenkomst van geldlening van 10 april 2020.
4. De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Uit de stellingen en stukken blijkt niet dat sprake is van een zodanige financiële situatie dat een onomkeerbare situatie dreigt. Uit de bankafschriften blijkt weliswaar van een laag saldo, maar verzoekster ontvangt wel maandelijks zorg- huur en kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget. Verder heeft verzoekster wel een betalingsherinnering overgelegd van [bedrijfsnaam] [.] , maar niet is gebleken van een dreigende afsluiting van de energie. Van verdere schulden of huurachterstanden is de voorzieningenrechter niet gebleken. Verzoekster heeft hiervan geen schriftelijke bewijsstukken overgelegd. De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat verzoekster op 13 april 2020 een nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend en in dit kader een voorschot kan aanvragen bij verweerder.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te concluderen dat op dit moment sprake is van zodanige financiële nood dat een onomkeerbare situatie dreigt en dat de behandeling van het bezwaar niet kan worden afgewacht. Dat betekent dat het gestelde spoedeisend belang ontbreekt.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat volgens verweerder uit onderzoek is gebleken dat de heer [A] zijn hoofdverblijf op het adres van verzoekster heeft. Verzoekster heeft samen met de heer [A] een kind, dat door hem is erkend. De heer [A] heeft een fulltimebaan en kan daarmee naar kan worden aangenomen voorzien in hun gezamenlijke levensonderhoud, aldus verweerder. Anders dan verzoekster stelt heeft verweerder deze conclusie niet alleen gebaseerd op waarnemingen bij de woning van verzoekster, maar ook op verklaringen die verzoekster heeft afgelegd ten overstaan van haar klantmanager op 4 maart 2020. De voorzieningenrechter is op basis van de nu overgelegde stukken en gelet op wat in bezwaar is aangevoerd van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
Conclusie
8. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2020 door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De voorzieningenrechter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel