Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2020 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. S.A. Adjiembaks),
(gemachtigde: V. Staat).
Rechtbank Midden-Nederland
Op 25 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, dat haar aanvraag om bijstand had afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, wat een vereiste is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster had aangevoerd dat zij geen inkomen had om haar rekeningen te betalen en dat haar schulden opliepen. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat uit de overgelegde stukken niet bleek dat er een onomkeerbare situatie dreigde. Verzoekster ontving namelijk wel maandelijks zorg- en huurtoeslag, en er was geen bewijs van dreigende afsluitingen van essentiële diensten zoals energie. Bovendien had verzoekster op 13 april 2020 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, wat ook een mogelijkheid bood voor een voorschot.
De voorzieningenrechter benadrukte dat voor het treffen van een voorlopige voorziening, het bestreden besluit evident onrechtmatig moest zijn. Dit was niet het geval, aangezien verweerder had vastgesteld dat de heer [A], die samen met verzoekster een kind had, zijn hoofdverblijf op het adres van verzoekster had. Dit leidde tot de conclusie dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag niet evident onrechtmatig was. Gezien deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor deze niet op een openbare zitting kon worden uitgesproken.