ECLI:NL:RBMNE:2020:2049

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
501421 / HA RK 20-114
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2020 een verzoek tot wraking van de rechter mr. A. Maas ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door DARTSTAETE B.V., de gedaagde partij in een civiele procedure tegen Vordering Direct B.V. De verzoekster stelde dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2020 geen gelegenheid had gekregen om haar standpunten over de subsidiaire vordering van de eisende partij nader toe te lichten, wat volgens haar een schending van het beginsel van hoor en wederhoor inhield. Daarnaast werd gesteld dat de rechter geen proces-verbaal van de zitting had verstrekt, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de advocaat van verzoekster.

De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien de feiten waarop het verzoek was gebaseerd, al op 16 januari 2020 bekend waren. Bovendien werden de beslissingen van de rechter om verzoeken van verzoekster af te wijzen, gekwalificeerd als procesbeslissingen die geen grond voor wraking vormen, tenzij er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat de rechter niet verplicht was om haar procesbeslissingen nader te motiveren.

De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 501421 / HA RK 20-114
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 2 juni 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DARTSTAETE B.V.,
gevestigd te Baarn,
(verder te noemen: verzoekster),
advocaat: mr. D.G. Lasschuit, advocaat te Leiden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van verzoekster van 23 april 2020
- de schriftelijke reactie van belanghebbende Vordering Direct B.V.
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter
- de zittingsaantekeningen van de zitting van 24 januari 2020
- de zienswijze van de belanghebbende
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 mei 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn de advocaat van verzoekster en haar bestuurder, dhr. E. Takkenberg, verschenen. De gewraakte rechter is eveneens verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A. Maas als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer NL19.16018. Verzoekster is de gedaagde partij in die zaak, Vordering Direct B.V. de eisende partij (hierna: de belanghebbende).
2.2.
Op 16 januari jl. heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de hoofdzaak. Vervolgens heeft de rechter op 21 februari jl. een tussenvonnis gewezen waarin zij de primaire vordering van de belanghebbende heeft afgewezen en voor wat betreft de subsidiaire vordering partijen in de gelegenheid heeft gesteld om bij akte nader in te gaan op de hoogte van de schade. Verzoekster heeft bij haar antwoordakte van 16 april jl. verzocht een pleidooi te bepalen en terug te komen op het tussenvonnis, omdat er sprake zou zijn van feitelijke en/of juridische misslagen. Ook heeft verzoekster verzocht om verlof voor het tussentijds instellen van hoger beroep. Deze verzoeken heeft de rechter op 21 april jl. (ongemotiveerd) afgewezen en zij heeft in de zaak vonnis bepaald op 29 mei 2020. Daarna heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend.
2.3.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. Verzoekster stelt dat zij tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari jl. geen gelegenheid heeft gekregen om haar standpunten over de subsidiaire vordering van de belanghebbende nader toe te lichten. Er is daarom sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Bij de voorbereiding van de antwoordakte van verzoekster kwam de advocaat er achter dat hij geen proces-verbaal van de comparitie had ontvangen. Ondanks het nadien ingediende verzoek van verzoekster om een proces-verbaal van de zitting heeft zij dit niet mogen ontvangen. De bij antwoordakte ingediende verzoeken van verzoekster om pleidooi te bepalen, terug te komen op het tussenvonnis en tussentijds hoger beroep toe te staan heeft de rechter zonder enige motivering of onderbouwing afgewezen. Verzoekster is van mening dat het ontbreken van enige motivering in strijd is met de goede procesorde en zorgvuldigheid onder meer inhoudende dat rechterlijke beslissingen gemotiveerd behoren te worden. Uit de hele gang van zaken trekt verzoekster de conclusie dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding is.
2.4.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich in de eerste plaats op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend, omdat het (mede) betrekking heeft op het verloop van de mondelinge behandeling die al op 16 januari jl. heeft plaatsgevonden. In de tweede plaats weerspreekt zij de door verzoekster geschetste gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling. Volgens de rechter is de subsidiaire vordering van de belanghebbende wel besproken tijdens de zitting en heeft verzoekster haar standpunten daarover naar voren kunnen brengen. De verzoeken tot het bepalen van pleidooi en het tussentijds toestaan van hoger beroep heeft de rechter mede om die reden afgewezen. Deze beslissingen betreffen procesbeslissingen en behoeven geen nadere motivering van de rechter. Voor wat betreft het verwijt van verzoekster dat ondanks haar op 16 april jl. gedane verzoek geen proces-verbaal aan haar is toegezonden, stelt de rechter dat het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek het uitwerken van het proces-verbaal van de zitting heeft doorkruist.
2.5.
Mr. E.M. Vos heeft namens de belanghebbende een zienswijze ingediend.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Op grond van artikel 37 Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn/haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer oordeelt als volgt. Voor zover het verzoek ziet op de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling is het wrakingsverzoek te laat ingediend, nu het wrakingsverzoek dateert van 23 april jl. en de mondelinge behandeling al op 16 januari jl. heeft plaatsgevonden. Dit geldt ook voor zover de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling in combinatie met de inhoud van het tussenvonnis ten grondslag ligt aan het wrakingsverzoek. Het tussenvonnis, waaruit volgens verzoekster een miskenning van de feiten blijkt, dateert namelijk al van 21 februari 2020. Ook in zoverre is het wrakingsverzoek niet tijdig ingediend.
3.4.
De beslissingen van de rechter om de door verzoekster op 16 april jl. ingediende verzoeken tot het houden van pleidooi en het tussentijds toestaan van hoger beroep af te wijzen, betreffen procesbeslissingen. Procesbeslissingen zijn in beginsel geen grond voor wraking. Dit is uitsluitend anders als de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:20l8:l413). Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De rechter hoeft genomen procesbeslissingen niet nader te motiveren. Het enkele ontbreken van een inhoudelijke motivering geeft geen aanleiding om te concluderen dat sprake is van (schijn van) vooringenomenheid. Voor de beslissing om geen pleidooi toe te staan geldt bovendien nog het volgende. De hoofdzaak betreft een zogenaamde KEI-zaak, een zaak waarin digitaal wordt geprocedeerd. Pleidooi is in die zaken geen onderdeel meer van de procedure. Artikel 134 Rv, dat het pleidooi regelt, is komen te vervallen. De beslissing van de rechter om geen pleidooi toe te staan, was in het licht van het vorengaande dan ook redelijkerwijs te verwachten.
3.5.
De wrakingskamer zal gelet op wat hiervoor is overwogen het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer NL19.1608 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2020.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat de beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.