ECLI:NL:RBMNE:2020:2045

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/4635
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrecht inzake bestuurlijke boete voor kinderopvang zonder juiste koppeling

In de uitspraak van 29 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld over een bestuurlijke boete die aan eiseres, een kinderopvangorganisatie, was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De rechtbank had eerder op 29 januari 2020 een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat de motivering van de boete onjuist was. Verweerder kreeg de kans om het gebrek te herstellen, wat resulteerde in een nieuwe beslissing op bezwaar op 19 februari 2020. In deze einduitspraak concludeert de rechtbank dat verweerder het gebrek heeft hersteld en dat de overige gronden van eiseres niet slagen. De rechtbank benadrukt dat de opgelegde boete van € 24.000,- evenredig is, gezien het aantal overtredingen en de ernst daarvan. Eiseres had twaalf keer geen tijdige koppeling gemaakt tussen de medewerkers en de kinderopvanginstelling, wat volgens de Beleidsregels als ernstige overtredingen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat verweerder alle relevante omstandigheden heeft meegewogen en dat er geen reden was om de boete te matigen. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat zij de boete niet kan betalen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond, maar veroordeelt verweerder wel tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.312,50. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. de Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Ros, mr. S. Ayken en A. Spaapen).

Inleiding

1. In de tussenuitspraak van 29 januari 2020 heeft de rechtbank beslist dat verweerder onjuist heeft gemotiveerd waarom hij is overgegaan tot het opleggen van een boete. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek te herstellen. Van deze mogelijkheid heeft verweerder gebruik gemaakt. Verweerder heeft een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
2. De rechtbank beslist in deze einduitspraak dat verweerder met de nieuwe beslissing op bezwaar het gebrek heeft hersteld. De andere gronden die eiseres heeft aangevoerd kunnen niet slagen. In de uitspraak zal de rechtbank toelichten waarom verweerder het gebrek heeft hersteld en de andere gronden van beroep niet slagen. Het procesverloop is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Overwegingen

Tussenuitspraak

3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
4. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat uit de Beleidsregels toezicht handhaving kwaliteit kinderopvang gemeente Utrecht (Beleidsregels) van 14 december 2017, zoals die golden op het moment dat verweerder een bestuurlijke boete heeft opgelegd, niet volgt dat voor het ontbreken van de koppeling tussen personen die werkzaam willen zijn in de kinderopvang en de kinderopvanginstelling waar zij werken, onverkort een boete kan worden opgelegd. Verweerder moet op basis van de Beleidsregels per concreet geval beoordelen of in geval van een dergelijke overtreding een bestuurlijke boete opgelegd moet worden. Daarbij moet verweerder onder andere het nalevingsgedrag van de ondernemer die een voorziening van kinderopvang exploiteert (de houder) meenemen in de overwegingen.
Nieuwe beslissing op bezwaar
5. Verweerder heeft om het gebrek te herstellen op 19 februari 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen en het bestreden besluit 1 ingetrokken. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit 2.
6. Omdat het bestreden besluit 1 is vervangen door het bestreden besluit 2 en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1, zal de rechtbank het beroep gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren.
Bestreden besluit 2
7. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit 2 op het standpunt dat bij overtredingen die in de Beleidsregels de prioriteit ‘hoog’ hebben gekregen, moet worden beoordeeld of een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Daarbij worden de navolgende verschillende omstandigheden meegewogen: het nalevingsgedrag van de houder, de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, of sprake is van recidive, of sprake is van een startende of beginnende houder en of sprake is van opzet. Het ontbreken van de koppeling tussen personen die werkzaam willen zijn in de kinderopvang en de kinderopvanginstelling waar zij werken, is in de Beleidsregels aangemerkt als een ernstige overtreding omdat zonder juiste koppeling niet snel kan worden opgetreden bij misstanden. De continue screening en het in het bezit hebben van een VOG door de personen die betrokken zijn bij een kinderopvanginstelling, doen volgens verweerder niet af aan de ernst van de overtreding in kwestie. Als DUO namelijk een signaal ontvangt van een misstand en de betrokkene niet gekoppeld is aan de instelling waar hij of zij werkt, kan DUO het signaal niet snel doorsturen naar de betreffende houder. Voor wat betreft het nalevingsgedrag van eiseres merkt verweerder op dat geen sprake is van recidive, waardoor er geen hogere boete is opgelegd. Aangezien elke ontbrekende koppeling een overtreding op zich is, is er geen sprake van onevenredige cumulatie. Verder zijn er geen bijzondere omstandigheden waardoor de boete te hoog zou zijn. De overtredingen zijn eiseres te verwijten, dat wordt volgens verweerder ook niet betwist door eiseres. Ook is er geen sprake van de uitzondering die wordt genoemd in de Beleidsregels, namelijk een kleine onderneming, een kinderopvangvoorziening aan huis met maximaal zes kinderen en zonder personeel. Verder is de boete evenredig. In de financiële omstandigheden ziet verweerder geen reden om de boete te matigen aangezien eerst bekeken moet worden of een betalingsregeling een mogelijkheid is.
8. Eiseres heeft in haar zienswijze de gronden van het beroep herhaald.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit 2 voldoende heeft gemotiveerd waarom hij aan eiseres een bestuurlijke boete heeft opgelegd. Daarbij heeft verweerder alle relevante omstandigheden meegewogen. Verweerder heeft daarom een boete kunnen opleggen.
Hoogte van de boete
10. Voor wat betreft de hoogte van de boete oordeelt de rechtbank als volgt. De overtreding in kwestie is in het Afwegingsoverzicht dagopvang/buitenschoolse opvang/gastouderopvang/ gastouderbureau opgenomen in bijlage 1 bij de Beleidsregels (Afwegingsoverzicht) aangemerkt met prioriteit ‘hoog’. De boete bedraagt volgens het Afwegingsoverzicht € 2.000,- per ontbrekende koppeling. Nu sprake is van twaalf overtredingen, heeft verweerder een boete opgelegd van € 24.000,-. Eiseres haar standpunt dat sprake is van eendaadse samenloop volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft immers bij twaalf verschillende betrokkenen op verschillende momenten geen tijdige koppeling gemaakt. Dat zijn twaalf op zichzelf staande overtredingen waarvoor verweerder per overtreding een boete kan opleggen.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van de Beleidsregels terecht geen reden heeft gezien om de boete te matigen. Volgens de Beleidsregels kan er reden zijn om de boete te matigen wanneer sprake is van een kleine houder, een kinderopvangvoorziening aan huis met maximaal zes kinderen en zonder personeel. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake. In de andere omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd heeft verweerder ook geen reden hoeven zien om boete te matigen. Met de overgelegde verklaring van een register belastingadviseur heeft eiseres niet de noodzaak voor matiging aangetoond of toonbaar gemaakt dat zij de boete niet in termijnen zou kunnen betalen, zoals ook door verweerder is voorgesteld tijdens de zitting. De verklaring bevat namelijk alleen een prognose voor het jaar 2019 en bevat geen gegevens over de daadwerkelijke resultaten of de huidige financiële situatie. Ook is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid; eiseres heeft immers zelf aangegeven dat zij een fout heeft gemaakt. Het standpunt van eiseres dat zij tijdens de inspectie heeft gezegd dat er meer overtredingen waren, waardoor verweerder naast de drie op dat moment geconstateerde overtredingen, in totaal veertien overtredingen heeft vastgesteld, maakt de boete niet onevenredig. Voorafgaande aan het inspectiebezoek bij eiseres is een steekproef uitgevoerd door de inspecteurs van verweerder en zij hebben geconstateerd dat een aantal personen niet gekoppeld was. Dit was voor de inspecteurs al voldoende aanleiding om het onderzoek uit te breiden. Ook zonder de aanwijzingen van eiseres zouden de andere gevallen aan het licht zijn gekomen. Verweerder heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om de boete te matigen. De opgelegde boete van € 24.000,- is evenredig.
Conclusie
12. Gelet op de overwegingen in deze uitspraak en op die in de tussenuitspraak is het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
13. De rechtbank ziet wel reden om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Weliswaar is het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet ontvankelijk maar gelet op de tussenuitspraak - gevolgd door de intrekking van dat besluit - heeft eiseres wel recht op proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2020 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage 1: Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2019 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 24.000,-.
Bij besluit van 25 september 2019 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. De bestuurder van eiseres, [A] , is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 29 januari 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 19 februari 2020 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het bestreden besluit 1 ingetrokken.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten per brief van 30 april 2020.