In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers op 24 februari 2020 beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren, gedateerd 13 januari 2020. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat zij voldoende informatie had om uitspraak te doen. De rechtbank constateerde dat het beroepschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen, waardoor inhoudelijke behandeling niet mogelijk was.
De rechtbank legt uit dat eisers in hun beroepschrift moeten aangeven waarom zij het niet eens zijn met het besluit, wat bekend staat als beroepsgronden. Dit is vastgelegd in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft eisers op 27 februari 2020 een brief gestuurd waarin zij werden gewezen op de noodzaak om binnen vier weken hun beroepsgronden in te dienen. De rechtbank stelde vast dat eisers hun beroepsgronden pas op 7 april 2020 hebben ingediend, wat de termijn overschreed. Ondanks dat eisers zich verontschuldigden voor de vertraging, hebben zij geen geldige reden opgegeven voor het niet tijdig indienen van hun gronden.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zoals bepaald in artikel 8:54 Awb. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk heeft behandeld en eisers geen gelijk hebben gekregen, noch recht hebben op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 29 mei 2020 door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier L.M.A. Koeman. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.