ECLI:NL:RBMNE:2020:2041

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
UTR 20/547
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Gemert, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die op 7 juni 2019 door de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BghU) was opgelegd. In de uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 verklaarde verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet was ondertekend en er een machtiging ontbrak.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift inderdaad niet aan de vereisten voldeed zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vond het niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om uitspraak te doen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien eiser niet had aangetoond dat hij de vereiste documenten tijdig had ingediend.

De gemachtigde van eiser had weliswaar een ondertekende machtiging bij het beroepschrift gevoegd, maar deze verplichting gold al in de bezwaarfase. De rechtbank merkte op dat verweerder de gemachtigde van eiser herhaaldelijk de kans had gegeven om de verzuimen te herstellen, maar dat dit niet was gebeurd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af, omdat eiser geen gelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BghU), verweerder
(gemachtigde: mr. W.G. Vos)

Procesverloop

Op 7 juni 2019 heeft verweerder een naheffingsaanslag parkeerbelastingen met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zij dat in deze zaak niet nodig vindt. Zij beschikt over voldoende informatie om uitspraak te doen. Met de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat verweerder het bezwaarschrift niet inhoudelijk heeft behandeld. In deze zaak ligt de vraag voor of dat terecht was.
2. Het bezwaarschrift moet worden ondertekend. Dat staat in artikel 6:5, lid 1, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen, waarmee iemand toestemming geeft aan de gemachtigde om namens hem of haar op te treden. Dat staat in artikel 2:1, tweede lid van de Awb. Als niet aan deze vereisten wordt voldaan, kan verweerder een bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat volgt uit artikel 6:6, eerste lid, van de Awb.
3. Verweerder heeft in zijn brief van 12 augustus 2019 aan de gemachtigde van eiser uitstel verleend voor het aanvoeren van aanvullende gronden van het bezwaarschrift. Verweerder heeft aan de gemachtigde van eiser verzocht om dit uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien hij niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De gemachtigde van eiser heeft op 8 september 2019 aan dit verzoek voldaan.
4. Vervolgens heeft verweerder in zijn brief van 2 december 2019 aan de gemachtigde van eiser verzocht om binnen twee weken na datum van verzending het bezwaarschrift getekend te retourneren en een door eiser getekende machtiging te overhandigen, waaruit blijkt dat hij toestemming geeft aan de gemachtigde om namens hem op te treden. Tevens heeft verweerder vermeld dat de gemachtigde van eiser op dinsdag 17 december 2019 om 10.30 uur telefonisch wordt gehoord.
5. Verweerder heeft op 17 december 2019 de gemachtigde van eiser tweemaal telefonisch proberen te bereiken. Vervolgens heeft verweerder op dezelfde dag in zijn e-mail aan de gemachtigde van eiser laten weten dat hij nog geen getekend bezwaar en machtiging heeft ontvangen. Daarbij heeft verweerder vermeld dat indien hij niet voor 20 december 2019 aan dit verzoek voldoet, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Tevens heeft verweerder een nieuwe mogelijkheid geboden om hem over het bezwaar telefonisch te horen.
6. In de uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet is ondertekend en een machtiging ontbrak.
7. In zijn beroepschrift heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat uit zijn dossier blijkt dat hij de gevraagde stukken per reguliere post naar verweerder heeft toegezonden, maar verweerder kennelijk niet hebben bereikt. Verder voert de gemachtigde van eiser aan dat verweerder hem in de brief van 2 december 2019 niet heeft gewezen op de consequentie van niet-ontvankelijkheid in geval het verzuim niet tijdig wordt hersteld. De gemachtigde van eiser heeft een ondertekende machtiging aan het beroepschrift toegevoegd.
8. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser geen bewijs heeft overhandigd dat hij een ondertekend bezwaarschrift en machtiging per reguliere post heeft verzonden. Dat had wel op zijn weg gelegen. Gelet hierop is niet aangetoond dat verweerder deze stukken wel heeft ontvangen. De gemachtigde van eiser heeft weliswaar een ondertekende machtiging aan het beroepschrift toegevoegd, maar deze verplichting geldt al in de bezwaarfase. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verweerder aan de gemachtigde van eiser herhaaldelijk de mogelijkheid heeft geboden om alsnog aan de eisen te voldoen door hem tweemaal te bellen en een e-mail te versturen. Niet gebleken is dat hij daar adequaat naar heeft gehandeld. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder in zijn e-mail van
17 december 2019 heeft aangegeven dat als de gemachtigde van eiser nalaat om alsnog binnen de door hem gestelde termijn aan de eisen te voldoen, dan het mogelijke gevolg is dat het bezwaar niet-ontvankelijkheid wordt verklaard. De gemachtigde van eiser heeft de ontvangst van deze e-mail niet ontkend en hij had er dus van op de hoogte kunnen zijn dat niet-ontvankelijkheid van het bezwaar kon volgen.
9. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift niet is ondertekend en een machtiging ontbrak, en dat verweerder de gemachtigde van eiser verschillende keren in de gelegenheid heeft gesteld deze verzuimen te herstellen. Ook heeft verweerder de gemachtigde van eiser er op gewezen dat, als hij die verzuimen niet herstelt, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Toch heeft de gemachtigde van eiser de verzuimen niet hersteld. Daarvoor was geen geldige reden. Verweerder heeft daarom het bezwaar niet-ontvankelijk mogen verklaren. Het beroep is kennelijk ongegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2020 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.