ECLI:NL:RBMNE:2020:2038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
8417054 MV EXPL 20-40
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in arbeidsongeschiktheidsgeschil met tegenstrijdige oordelen van bedrijfsarts en verzekeringsarts

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde loonbetaling over de periode van 10 december 2019 tot 24 februari 2020, na een ziekmelding op 29 november 2019. De bedrijfsarts had geconcludeerd dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid, terwijl de verzekeringsarts van het UWV tot een andere conclusie kwam na een lichamelijk onderzoek op 11 februari 2020. De kantonrechter oordeelde dat de bedrijfsarts onvoldoende onderzoek had gedaan en dat de conclusie van de verzekeringsarts meer gewicht moest krijgen. De rechter oordeelde dat de opschorting van de loonbetaling door de werkgever onterecht was, omdat de werknemer op goede gronden haar werkzaamheden niet had hervat. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, de wettelijke verhoging en de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen werkgever en werknemer in het kader van arbeidsongeschiktheid en re-integratie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 8417054 MV EXPL 20-40
Kort geding vonnis van 20 mei 2020
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. el Azouti,
tegen:
de besloten vennootschap,
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. Heijerman.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding, met producties, van 1 april 2020 is [gedaagde] opgeroepen om te verschijnen ter terechtzitting van 3 april 2020.
1.2.
[gedaagde] is, als gevolg van de sluiting van de rechtbank door de uitbraak van het Corona virus, in de gelegenheid gesteld om op 8 april 2020 schriftelijk verweer te voeren tegen de vordering van [eiseres] . Zij heeft dit op laatstgenoemde datum gedaan onder bijvoeging van producties.
1.3.
[eiseres] heeft op 10 april 2020 een conclusie van repliek genomen.
1.4.
[gedaagde] heeft op 15 april 2020 een conclusie van dupliek genomen.
1.5.
[eiseres] heeft op 6 mei 2020 een productie aan de kantonrechter en aan [gedaagde] gestuurd.
1.6.
De zitting heeft op 7 mei 2020 via Skype plaatsgehad. [eiseres] heeft hieraan deelgenomen met haar zoon en haar gemachtigde. Namens [gedaagde] heeft de HR manager [A] deelgenomen met de gemachtigde.
1.7.
Vonnis is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] is in dienst van [gedaagde] als medewerker algemeen schoonmaakonderhoud voor 17,5 uur per week.
2.2.
[eiseres] heeft zich op 29 november 2019 ziek gemeld.
2.3.
[eiseres] is op 10 december 2019 op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts overweegt in zijn rapportage het volgende: “
Betrokkene geeft een aantal klachten aan, maar ik zie geen reden voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte/gebrek. Op basis van de klacht waarop zij arbeidsongeschiktheid claimt vindt verder geen behandeling plaats door behandelaar. (…) Er zijn geen medische beperkingen waardoor zij haar eigen werk niet zou kunnen doen.
2.4.
[eiseres] heeft het werk niet hervat.
2.5.
[gedaagde] is op 10 december 2019 gestopt met het betalen van loon aan [eiseres] .
2.6.
Bij brief van 12 december 2019 heeft [gedaagde] het volgende aan [eiseres] geschreven: “
Door middel van deze brief zetten wij de huidige stand van zaken op papier. Op 29 november 2019 heeft uw zoon u ziek gemeld. Tijdens de gesprekken, die uw leidinggevende, HR en de
re-integratieadviseur van de arbodienst [.] met uw zoon hebben gevoerd, was er geen open communicatie. Wij hebben u, ondanks verschillende pogingen, niet zelf kunnen spreken. Wij
konden niet inschatten hoe lang uw verzuim zou duren en werden ook bezorgd door de geringe
informatie. Uw zoon wilde enkel met de bedrijfsarts praten. 10 december 2019 bent u naar de bedrijfsarts geweest omdat wij graag een inschatting willen maken inzake uw verzuim en u niet coöperatief bent. De bedrijfsarts ziet geen medische beperkingen en u kunt uw eigen werk doen. De bedrijfsarts heeft in zijn verslag gezet dat het een zeer onaangenaam gesprek was. Uw zoon heeft het gesprek reeds opgenomen zonder vooraankondiging en wil een second opinion. U dient dan een Deskundig Oordeel bij het UWV aan te vragen. Het verslag van bedrijfsarts heeft u ook zelf ontvangen. 11 december 2019 heeft u uw werkzaamheden niet hervat. In het gesprek dat uw zoon met uw leidinggevende heeft gevoerd, heeft uw zoon aangegeven dat u niet gaat werken tot het Deskundig
Oordeel heeft plaats gevonden. Wij hebben dan ook aangegeven dat dit een vorm van werkweigering is en wij uw loon zullen schorten. Wij betreuren de situatie en hopen dat de ontstane situatie snel wordt opgelost. Wij staan open voor een gesprek hierover maar het initiatief hiervoor leggen wij nu bij u neer.
2.7.
[eiseres] heeft op 27 december 2019 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Zij is op 11 februari 2020 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. De verzekeringsarts heeft overleg gevoerd met de bedrijfsarts. De verzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat [eiseres] , gezien de spreekuurbevindingen en de informatie van haar behandelaar, niet geschikt is voor haar eigen werk.
2.8.
[gedaagde] heeft de loonbetaling op 24 februari 2020 hervat.
2.9.
[eiseres] is thans nog arbeidsongeschikt.
2.10.
Bij e-mail van 6 april 2020 aan de gemachtigde van [gedaagde] heeft de bedrijfsarts het volgende gesteld: “
Ik kan u vermelden dat ik achter mijn rapportage sta. Ik heb betrokkene aangehoord voor wat betreft haar klachten en het overhandigde huisartsenjournaal bestudeerd. In het spreekuurconsult zoek ik altijd naar de causaliteit van een ziekmelding. Op mijn vraag waarom betrokkene met de weergeven klachten eerder wel kon werken en nu ineens niet, kon zij geen antwoord op geven. Op mijn vraag waarom zij niet recent bij de huisarts was geweest met deze klachten, kon zij eveneens geen antwoord op geven. Ik heb betrokkene uitgelegd dat bepaalde klachten niet per definitie met zich meebrengen dat iemand daarmee arbeidsongeschikt is. Uit het huisartsenjournaal bleek dat betrokkene de laatste zes maanden niet met de claimklachten bij de huisarts was. Op grond
van de Richtlijn van de NVAB, wordt gesteld dat bij het ontbreken van aanwijzingen voor specifieke aandoeningen een lichamelijk onderzoek verder geen extra diagnostische waarde heeft. Reden waarom ik op basis van het huisartsjournaal en het gesprek, welke overigens door mij als zeer onplezierig is ervaren, tot een gedegen oordeel heb kunnen komen zonder fysiek onderzoek. Ik erken dat betrokkene bepaalde klachten heeft ervaren, maar dat betekent niet per definitie dat zij ongeschikt is voor haar werk. Dit heb ik eveneens besproken met de verzekeringsarts.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om te betalen:
I. het loon ten bedrage van € 12,49 (2019) en €12,61 (2020) per uur op basis van 17,5 uur per week, dat wil zeggen de bedragen:
  • € 524,58 over de maand december (opeisbaar per 30 december 2020);
  • € 882,70 over de maand januari (opeisbaar per 29 januari 2020);
  • € 882,70 over de maand februari (opeisbaar per 24 februari 2020);
  • € 882,70 over de maand maart (opeisbaar per 25 maart 2020);
zijnde een totaal aan achterstallig loon van € 3.172,68;
- de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
- de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen vanaf datum
opeisbaarheid tot aan de dag van betaling;
II. de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris van gemachtigde, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe dat [gedaagde] ten onrechte geen salaris heeft betaald over de periode van 10 december 2019 tot 24 februari 2020. Het loon over periode drie is op 26 maart 2020 aan haar betaald. [eiseres] is vanaf 10 december 2019 arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts heeft onvoldoende (lichamelijk) onderzoek verricht, waardoor geen gedegen oordeel tot stand is gekomen. De loonbetaling is ten onrechte opgeschort en dit kan voorts alleen als een werknemer zich niet aan de controlevoorschriften houdt, waar in dit geval geen sprake van is. [eiseres] is altijd, via haar zoon, in gesprek gebleven met [gedaagde] . Zij heeft haar medisch dossier met de bedrijfsarts gedeeld. Uit dat dossier blijkt dat de medische klachten al langer bestaan. Daarnaast is [eiseres] niet schriftelijk gewaarschuwd, voordat tot de opschorting van het loon is overgegaan. Op 16 december 2019 is de specialistische behandeling gestart. De verzekeringsarts van het UWV heeft [eiseres] uitgebreid lichamelijk onderzocht. Hij heeft tot arbeidsongeschiktheid geconcludeerd. Een deskundigenoordeel kan slechts in uitzonderingsgevallen gepasseerd worden. Van een dergelijk geval is hier geen sprake. [eiseres] heeft de brief van 14 januari 2020, waarin de stopzetting van haar loon werd aangekondigd, niet ontvangen.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen aan dat [eiseres] zich van meet af aan niet heeft gehouden aan het verzuimreglement. Zij heeft nagelaten haar projectmanager op de hoogte te stellen van haar arbeidsongeschiktheid. Voorts heeft [gedaagde] [eiseres] zelf nimmer kunnen bereiken. Zij heeft niet gereageerd op verzoeken om terug te bellen. Uiteindelijk is contact tot stand gekomen met de zoon van [eiseres] , maar hij wilde niet in gesprek met [gedaagde] over het eventueel aanpassen van de werkzaamheden en verlangde dat zijn moeder gezien zou worden door de bedrijfsarts. De bedrijfsarts is na een gedegen onderzoek en met inachtneming van de “Richtlijn Handelen van de bedrijfsarts bij werknemers met rugklachten” tot de conclusie gekomen dat er op 10 december 2019 geen sprake was van arbeidsongeschiktheid. Er was weliswaar sprake van klachten, maar dit bracht geen arbeidsongeschiktheid met zich mee. [eiseres] kon, hoewel dat wel op haar weg ligt, haar arbeidsongeschiktheid ook niet nader onderbouwen. Er was geen noodzaak tot het doen van fysiek onderzoek. Desondanks heeft [eiseres] haar werkzaamheden niet hervat. Het loon is op 14 januari 2020 stopgezet. Door haar blijvend weigerachtige houding heeft [eiseres] haar recht op loon verloren. Het deskundigenoordeel is slecht gemotiveerd en onvoldoende onderbouwd. Hierdoor kan hieraan, mede gelet op het tijdsverloop tot het onderzoek door de verzekeringsarts, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Het deskundigenoordeel spreekt over een restcapaciteit. Hieruit volgt dat [eiseres] niet volledig arbeidsongeschikt was. Het deskundigenoordeel verwijst ook naar een behandelaar, maar op 10 december 2019 was nog geen sprake van enige behandeling. Het lijkt er op dat de verzekeringsarts de situatie op 11 februari 2020 heeft beoordeeld. Het ligt op de weg van het UWV om het deskundigenoordeel nader toe te lichten. Het oordeel van de bedrijfsarts, dat hij ook nader heeft onderbouwd, dient als uitgangspunt te gelden. [gedaagde] heeft de loonbetaling hervat omdat [eiseres] stelt thans onder behandeling te zijn van een specialist.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is, hoewel de loonbetaling inmiddels is hervat, gegeven met de aard van de vordering. De spoedeisendheid is door [gedaagde] ook niet betwist.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [eiseres] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Beoordeeld dient dus te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] het loon vanaf 10 december 2019 aan [eiseres] uit moet betalen.
4.3.
Deze procedure biedt uit haar aard niet de mogelijkheid om door het UWV het deskundigenoordeel nader toe te laten lichten.
4.4.
Partijen houdt verdeeld, nu de bedrijfsarts en de verzekeringsarts hierover verschillend hebben geoordeeld, of [eiseres] op 10 december 2019 al dan niet arbeidsongeschikt was en of zij vanaf laatstgenoemde datum tot en met maart 2020 recht heeft op loon als gevolg van deze arbeidsongeschiktheid.
4.5.
De bedrijfsarts is tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid op 10 december 2019, op basis van het huisartsenjournaal en het gesprek dat hij heeft gevoerd met [eiseres] . De bedrijfsarts erkent weliswaar dat [eiseres] klachten heeft, maar die leiden naar zijn oordeel niet tot ongeschiktheid voor het door haar uitgevoerde schoonmaakwerk. Ter zitting is door [eiseres] evenwel onweersproken gesteld dat zij op 29 november 2019 een afspraak bij haar huisarts heeft gemaakt en dat zij daar eerst op 11 december 2019 terecht kon. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de bedrijfsarts zich dan ook op 10 december 2019 bij zijn onderzoek omtrent de arbeids(on)geschiktheid, niet enkel op het huisartsenjournaal mogen baseren, omdat dit journaal niet de actuele gezondheidstoestand van [eiseres] weergaf. Verder is de bedrijfsarts afgegaan op informatie van de zijde van [eiseres] , maar gebleken is dat zij de Nederlandse taal niet goed beheerst en dat het gesprek een onaangenaam verloop heeft gehad. Mogelijk is hierdoor de uitwisseling van informatie niet optimaal verlopen. Voorts heeft de bedrijfsarts, naar het oordeel van de kantonrechter onterecht, geen noodzaak gezien tot het doen van fysiek onderzoek.
4.6.
De verzekeringsarts heeft daarentegen [eiseres] op 11 februari 2020 wel lichamelijk onderzocht. Verder heeft de verzekeringsarts kennis genomen van de informatie van de behandelaars en overleg gevoerd met de bedrijfsarts. Op grond hiervan heeft hij tot arbeidsongeschiktheid van [eiseres] geconcludeerd. Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat aan de conclusie van de verzekeringsarts doorslaggevende betekenis moet worden toegekend, nu dit op een zorgvuldige wijze is tot stand gekomen. Anders dan de bedrijfsarts heeft de verzekeringsarts immers bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] uitgebreid fysiek onderzoek gedaan en ook haar behandelaars geraadpleegd.
4.7.
Ondanks het feit dat de verzekeringsarts geen datum noemt waarop de beoordeling betrekking heeft, acht de kantonrechter het aannemelijk dat dit 10 december 2019 is. Uit de aard van het deskundigenoordeel vloeit immers voort dat dit een beoordeling betreft per de datum van de ziekmelding, zijnde onbetwist 10 december 2019. Hoewel de verzekeringsarts [eiseres] eerst op 11 februari 2020 heeft beoordeeld, valt op basis van het enkele tijdsverloop voorshands niet te concluderen dat dit oordeel om die reden niet betrouwbaar is. Uit de aard van het onderzoek vloeit nu eenmaal een zeker tijdsverloop voort, welk tijdsverloop in dit geval niet zodanig is te achten dat aan dit oordeel voorbij moet worden gegaan.
4.8.
Gelet op het bovenstaande moet worden geoordeeld dat voorshands sprake is van ongeschiktheid van [eiseres] voor het verrichten van haar werk op 10 december 2019.
4.9.
[gedaagde] heeft de loonbetaling van [eiseres] per laatstgenoemde datum opgeschort omdat zij haar werkzaamheden niet heeft hervat. Nu [eiseres] deze hervatting terecht en op goede gronden achterwege heeft gelaten, was er voor [gedaagde] geen grond om tot opschorting van de loonbetaling over te gaan, daargelaten de vraag of het loon bij het niet hervatten van de werkzaamheden kan worden opgeschort.
4.10.
[gedaagde] heeft vervolgens het loon stop gezet met ingang van 14 januari 2020 omdat er, naar de stelling van [gedaagde] , geen contact met [eiseres] tot stand kwam. Hoewel [eiseres] dit laatste betwist, constateert de kantonrechter dat de communicatie tussen partijen niet soepel verloopt. Nu dit contact, zeker in het kader van de verdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en mogelijke re-integratie van [eiseres] van groot belang is, benadrukt de kantonrechter het grote belang van een goede communicatie van de zijde van [gedaagde] , maar zeker ook van (de zijde van) [eiseres] . Nu [eiseres] de ontvangst van de brief van 14 januari 2020 betwist en niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] deze brief heeft ontvangen, is op basis hiervan stopzetting van haar loon niet mogelijk.
4.11.
[eiseres] heeft erkend dat het loon over periode 3 van 2020 is uitbetaald. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.12.
De kantonrechter zal het loon over de periode van 10 december 2019 tot 24 februari 2020 toewijzen.
4.13.
De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 15%.
4.14.
De gevorderde rente is als niet weersproken toewijsbaar.
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht € 236,00
- salaris gemachtigde €
960,00
totaal € 1.302,47

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 2.289,98 bruto aan loon over de periode van 10 december 2019 tot 24 februari 2020;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de tot 15% gematigde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het loon over de periode van 10 december 2019 tot 24 februari 2020;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke rente over de som van de onder 5.1 en 5.2 genoemde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op
€ 1.302,47, waaronder een bedrag van € 960,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2020.