ECLI:NL:RBMNE:2020:2027

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
16/032823-20 (P); 16/706133-18 (vordering tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging en mishandeling van de aangeefster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster gedurende een aantal maanden heeft belaagd door haar herhaaldelijk te bellen, dreigberichten via WhatsApp te sturen en haar te achtervolgen. De feiten vonden plaats in de periode van 1 juni 2019 tot en met 5 februari 2020, met een specifieke mishandeling op 4 februari 2020. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, een taakstraf van 200 uren en een contact- en locatieverbod voor de duur van 2 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster en getuigen overtuigend en concludeerde dat er sprake was van een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De verdachte werd ook geconfronteerd met een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, die gedeeltelijk werd gelast. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, maar slechts gedeeltelijk, en de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 500,- aan de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/032823-20 (P); 16/706133-18 (vordering tenuitvoerlegging)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen verdachte en mr. K.R. Koopman, advocaat te Zeist, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna ook: de aangeefster), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 4 februari 2020 te Utrecht, [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:
in de periode van 1 juni 2019 tot en met 5 februari 2020 te Utrecht en/of te Kortenhoef en/of te Baarn en/of te Nieuwegein, [slachtoffer] heeft belaagd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 voert de raadsvrouw aan dat er, afgezien van de aangifte, geen wettig bewijs bestaat voor het ten laste gelegde slaan en aan de haren trekken nu er geen getuigen zijn geweest die dat hebben gezien. Daarnaast kunnen vastpakken en duwen geen strafbare mishandeling vormen, nu nergens uit blijkt dat die handelingen een gevolg hebben gehad in de zin van pijn en/of letsel.
Ten aanzien van feit 2 voert de raadsvrouw aan dat uit het dossier niet volgt dat de aangeefster in de periode voorafgaand aan haar aangifte te kennen heeft gegeven dat zij de contacten met verdachte als stalking heeft ervaren.
Met betrekking tot de periode van 1 juni 2019 tot november 2019 stelt de verdediging dat er nog sprake was van een relatie tussen de aangeefster en verdachte en dat daarom het contact in die periode bezwaarlijk als wederrechtelijk kan worden aangemerkt.
Met betrekking tot de periode van november 2019 tot 19 december 2019 stelt de verdediging dat de aangeefster vanaf november 2019 een ander telefoonnummer kreeg, waardoor verdachte haar vanuit de penitentiaire inrichting (hierna: P.I) niet meer had kunnen bereiken. Vanuit de P.I. was het immers niet mogelijk om via WhatsApp te bellen. Het enkele feit dat er vanuit de P.I. zou zijn gebeld naar het nummer van de aangeefster betekent niet dat er sprake is van een wederrechtelijke en stelselmatige inbreuk.
Met betrekking tot de periode van 19 december 2019 tot 22 januari 2020 voert de verdediging aan dat er geen aanvullend bewijs is dat verdachte op 21 december 2019 in de buurt is geweest van de Jumbo waar de aangeefster werkt. Daarnaast ontbreekt wettig bewijs dat verdachte de persoon is geweest die de op pagina 76 tot en met pagina 99 weergegeven berichten heeft verstuurd.
Met betrekking tot de periode van 22 januari 2020 tot en met 4 februari 2020 voert de verdediging aan dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte op 22 januari 2020 bij de woning van de aangeefster is geweest. Ten slotte hebben de contacten tussen 24 januari 2020 en 4 februari 2020 mede op initiatief van de aangeefster plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1:
Op 4 februari 2020 deed [slachtoffer] aangifte van mishandeling. Zij verklaarde dat [verdachte] die dag in Utrecht haar begon te duwen en aan haar begon te trekken. Zij trok zich los uit de greep van [verdachte] , maar zij voelde dat hij haar elke keer weer beetpakte. Toen zij een winkel binnenliep en de politie probeerde te bellen, probeerde [verdachte] haar telefoon te pakken, waarbij zij in een soort worsteling terechtkwamen waarin hij haar de hele tijd duwde en aan haar haren trok. [2] Getuige [getuige] verklaarde dat zij ook in de winkel was en zag dat de jongen begon te trekken aan het meisje en haar duwde. [3] Nadat de politie ter plaatse was gekomen hoorde verbalisant [verbalisant 1] van een medewerkster in de winkel dat ze alles had zien gebeuren en dat die medewerkster zei dat de jongen aan de haren van het meisje had getrokken. [4]
Feit 2:
Op 4 februari 2020 verklaarde de aangeefster dat [verdachte] in november 2019 een stopgesprek heeft gehad. [5] Op 5 februari 2020 deed [slachtoffer] aangifte van belaging door [verdachte] . Zij verklaarde dat [verdachte] in het begin van augustus 2019 vast kwam te zitten en dat hij vanuit de P.I. haar belaagde met telefoontjes. [verdachte] belde haar drie maanden lang iedere dag, waarbij ongeveer 100 keer per dag niet ongewoon was. Zij heeft dit bij de politie gemeld, maar ze durfde geen aangifte te doen. [6] Op 4 februari 2020 zag zij dat [verdachte] haar via WhatsApp 76 keer had gebeld met verschillende nummers. Ook stuurde [verdachte] met meerdere nummers berichten en een seksueel getint filmpje. In een van de gesprekken die zij beantwoordde, hoorde zij dat [verdachte] schreeuwde: “ik kom naar je school”. Op die dag omstreeks 15:30 uur liep de aangeefster haar school uit en in de richting van de tram hoorde zij iemand achter zich hijgen. Toen zij zich omdraaide, zag ze [verdachte] staan. Zij hoorde dat hij zei dat ze moesten praten en dat hij zei: “het boeit mij niet waar je naartoe gaat. Ik ga met je mee”. Zij zei daarop tegen [verdachte] : “laat mij met rust”. [7] [slachtoffer] heeft uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging over te gaan. [8]
Met betrekking tot de periode van 10 oktober 2019 tot en met 17 december 2019 bleek uit onderzoek naar het telefoonnummer [telefoonnummer] dat in deze periode 2383 keer naar dit nummer is gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit zou een telefoonnummer zijn dat gebruikt wordt door veel penitentiaire inrichtingen in Nederland. [9] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer] van de aangeefster is, dat hij haar heeft gebeld vanuit de P.I. en dat het best zou kunnen kloppen dat hij in totaal 2383 keer gebeld heeft. [10]
Met betrekking tot 4 februari 2020 bleek uit een reeks foto’s van het berichtenverkeer tussen verdachte en het telefoonnummer [telefoonnummer] dat verdachte op 4 februari 2020 159 berichten heeft verstuurd naar voornoemd telefoonnummer. [11] De berichten bevatten onder meer een videofragment en de teksten: “ [slachtoffer] ”, “Ik looop gwn kkkr naar hingen” en “Die klas In pang Oang”. [12] Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij deze berichten en het filmpje naar de aangeefster heeft verstuurd. [13] In zijn politieverhoor verklaarde verdachte dat hij op die dag in een telefoongesprek met de aangeefster heeft gezegd: “weet je wat [slachtoffer] , ik kom nu naar Utrecht toe”. [14]
Op 4 februari 2020 vroeg verbalisant [verbalisant 2] aan verdachte of hij wist dat [slachtoffer] geen contact meer met hem wilde. Hij hoorde dat verdachte zei: “ja, dat weet ik”. [15] In het politieverhoor op 5 februari 2020 antwoordde verdachte op de vraag van de verbalisant wat in het stopgesprek van november 2019 verdachte is verteld en/of wat met hem was afgesproken: “dat ik [slachtoffer] met rust moest laten en dat ik geen contact meer mocht zoeken”. [16]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat verdachte op 4 februari 2020 te Utrecht de aangeefster heeft vastgepakt, heeft geduwd en aan haar haren heeft getrokken. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat geen wettig bewijs bestaat voor het ten laste gelegde aan de haren trekken en dat verdachte aangeefster geen pijn en/of letsel heeft toegebracht, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde (afgezien van het slaan, waarover hierna meer), wettig en overtuigend bewezen.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 10 oktober 2019 tot en met 17 december 2019 een zeer groot aantal keren heeft gebeld naar de aangeefster, vaak tientallen keren per dag. Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte op 4 februari 2020 een grote hoeveelheid berichten en een seksueel getint filmpje naar de aangeefster heeft verstuurd, dat hij die dag naar haar school in Utrecht is gekomen, achter haar aan is gelopen en haar heeft vastgepakt. Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte al in november 2019 middels een stopgesprek duidelijk te kennen is gegeven dat de aangeefster geen contact meer met hem wilde en dat hij geen contact meer met haar mocht opnemen. Verdachte is echter toch doorgegaan met het benaderen van de aangeefster.
Op grond van met name de intensiteit waarmee verdachte contact heeft gezocht met aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Het feit dat aangeefster een enkele keer een oproep van verdachte heeft beantwoord, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit het proces-verbaal met het overzicht van de 2383 momenten waarop verdachte aangeefster benaderde, blijkt immers dat aangeefster zijn oproepen in verreweg de meeste gevallen niet heeft beantwoord. Ook het feit dat aangeefster contact met verdachte heeft gezocht omdat zij (naar de rechtbank begrijpt: ook in de ogen van verdachte) nog geld van hem tegoed had, maakt het sturen van een stortvloed aan berichten, het opwachten van aangeefster na afloop van school, het haar achternalopen en vastgrijpen van aangeefster terwijl zij hem duidelijk maakte dat niet te willen, niet minder wederrechtelijk. Zoals ook uit het overgelegde overzicht van berichten naar voren komt, was duidelijk geen sprake van wederkerig contact tussen aangeefster en verdachte. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat de aangeefster vanaf november 2019 al niet meer gebruikmaakte van het telefoonnummer [telefoonnummer] wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde dan ook (afgezien van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waarover hierna meer) wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte de aangeefster heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Er bevindt zich in het dossier geen bewijs dat verdachte aangeefster heeft belaagd voor de tenlastegelegde periode onder feit 2 van 1 juni 2019 tot 10 oktober 2019. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van deze periode.
De rechtbank constateert verder ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde dat de aangeefster een groot aantal berichten via WhatsApp, Facebook en Snapchat en een lijst met gemiste oproepen heeft overhandigd aan de politie die volgens haar afkomstig zijn van verdachte. Een en ander is weergegeven in de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 3] (p. 75 e.v.) en [verbalisant 4] (p. 100 e.v.). Verdachte zou met deze berichten volgens aangeefster niet alleen met haar, maar ook met haar ouders en met een vriendin van haar contact hebben gezocht. De rechtbank stelt hieromtrent vast dat hoewel de berichten die de aangeefster aan de politie heeft overhandigd, gezien de sfeer en de schrijfstijl, de schijn opwekken dat deze ook afkomstig zijn van verdachte, het dossier onvoldoende informatie bevat om vast te kunnen stellen wanneer deze berichten zouden zijn verzonden en dat deze berichten door verdachte zijn verzonden. Verdachte heeft ter zitting ontkend dat de daar gebruikte nummers door hem zijn gebruikt. Ook de gebruikersnamen [gebruikersnaam] , [gebruikersnaam] , [gebruikersnaam] , [gebruikersnaam] en [gebruikersnaam] zijn volgens verdachte niet van hem en niet door hem gebruikt. De rechtbank neemt deze beide processen-verbaal niet mee als bewijs, nu verdachte ontkent dat hij de betreffende berichten heeft verstuurd en nergens uit het dossier anderszins blijkt. Dat leidt er toe dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het versturen van berichten naar anderen dan aangeefster.
Ook is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte op 22 januari 2020 bij de woning van de aangeefster is geweest. De moeder van aangeefster verklaart dat aangeefster op het moment van vernieling van de ruit niet thuis was. Aangeefster zelf verklaart dat ze wel thuis was maar niet blijkt dat zij zelf verdachte heeft gezien. De enige – volgens de moeder en aangeefster – ooggetuige, de broer van aangeefster, is niet gehoord door de politie. De rechtbank spreekt verdachte om die reden vrij van dit deel van de tenlastelegging onder feit 2.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 4 februari 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door haar vast te pakken en haar te duwen en aan haar haren te trekken;
Feit 2:
in de periode van 10 oktober 2019 tot en met 5 februari 2020 te Utrecht en/of te Baarn en/of te Nieuwegein wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- haar veelvuldig te bellen, althans een poging daartoe te doen en
- haar veelvuldig via WhatsApp dreigberichten en een seksueel getint filmpje te sturen en
- haar te achtervolgen en op te wachten en vast te pakken
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen en vrees aan te jagen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
Mishandeling;
Feit 2:
Belaging.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, strekkende tot beperking van de vrijheid van verdachte, voor de duur van 2 jaren, waarbij bevolen wordt dat verdachte zich niet zal ophouden in een straal van 500 meter rond de adressen [adres] , [woonplaats] , [adres] , [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] en op geen enkele wijze contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] en haar gezinsleden. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, vordert de officier van justitie voor iedere overtreding 1 week vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht, indien zij tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte halverwege juni 2020 aanwezig moet zijn bij een startbijeenkomst om in augustus 2020 aan een vervolgopleiding te kunnen beginnen. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met het feit dat de aangeefster en verdachte in ieder geval tot november 2019 een relatie hadden en dat verdachte wil meewerken aan eventueel opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en mishandeling van [slachtoffer] en daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit en gezondheid van de aangeefster. Nadat de relatie was verbroken heeft verdachte in detentie nog dagelijks geprobeerd de aangeefster te bellen en in februari 2020 heeft hij haar bestookt met berichten via WhatsApp, om haar daarna te achtervolgen bij haar school. Uit haar schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dat de aangeefster gedurende langere tijd in angst leefde en het niet aandurfde om aangifte te doen of de relatie te verbreken. Ook durfde zij op een gegeven moment niet meer naar school te gaan. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Verder weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat hij gedurende het vooronderzoek en het onderzoek ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en de schuld vooral bij de aangeefster heeft neergelegd.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 9 april 2020 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel, noch in het nadeel mee van verdachte. Daarnaast liep verdachte ten tijde van de onderhavige feiten nog in de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, hetgeen hem er niet van weerhield om de onderhavige feiten te plegen.
Ten slotte heeft de rechtbank bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten rekening gehouden met wat er doorgaans in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, te weten een taakstraf en een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de voornoemde ernst van de feiten en de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat hierbij dient te worden aangesloten. Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden.
De rechtbank ziet, gelet op het recidivegevaar, voorts aanleiding om op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen, inhoudende een locatieverbod voor de straten waar het woonadres, het werkadres en het schooladres van het slachtoffer zich bevinden en een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van 2 jaren.
Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van 1 week, met een maximum van 6 maanden.
De rechtbank overweegt dat de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens het slachtoffer.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoons verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de in beslag genomen telefoons terug te geven aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het na te noemen in beslag genomen voorwerp verbeurd verklaren, te weten:
1 STK Telefoontoestel G2577329 (Omschrijving: Wit, merk: iPhone X).
Met betrekking tot dit voorwerp zijn de bewezen verklaarde feiten begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp
1 STK Telefoontoestel G2577327 (Omschrijving: Grijs, merk: Apple iPhone 5)
dat verdachte toebehoort, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gehele vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank primair, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast vormt de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding en is de vordering onvoldoende onderbouwd. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaren handelen immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam aangetoond dat sprake is geweest van een zodanige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij dat haar immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De immateriële schade zal, met inachtneming van de gevolgen van de strafbare feiten voor de benadeelde partij, naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00. De vordering zal dan ook tot dit bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van 2 augustus 2019 van de rechtbank Midden-Nederland, onder parketnummer 16/706133-18, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze straf alsnog deels ten uitvoer moet worden gelegd. De rechtbank zal de tenuitvoerlegging gelasten voor een gedeelte van 2 maanden en zal voor het overige de eerder vastgestelde proeftijd verlengen met 1 jaar.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 57, 285b en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 1 (één) maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
- legt op de vrijheidsbeperkende maatregel dat de verdachte:
voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [2000] en zich niet zal ophouden op de volgende locaties:
  • [adres] te [woonplaats] ;
  • [adres] te [woonplaats] ;
waarbij de politie opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op;
Dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel
- beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
- 1 STK Telefoontoestel G2577329 (Omschrijving: Wit, merk: iPhone X);
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
- 1 STK Telefoontoestel G2577327 (Omschrijving: Grijs, merk: Apple iPhone 5);
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2020 tot de dag van algehele voldoening;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 februari 2020 tot de dag van de volledige betaling;
- beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 500,- gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/706133-18
- wijst de vordering gedeeltelijk toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 2 augustus 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor een gedeelte van 2 maanden;
- verlengt de bij vonnis van 2 augustus 2019 door de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland aan de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden proeftijd met één jaar.
Voorlopige hechtenis
- Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juni 2020.
Mrs. J.W.B. Snijders Blok en I.G.C. Bij de Vaate zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 4 februari 2020 te Utrecht, althans te Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar vast te pakken en/of haar te duwen en/of te slaan en/of aan haar haren te trekken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 5 februari 2020 te Utrecht en/of te Kortenhoef en/of te Baarn en/of te Nieuwegein, althans in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- haar veelvuldig, althans meermalen te bellen, althans een poging daartoe te doen en/of
- haar veelvuldig, althans meermalen (via Whatsapp en/of social media) (dreig)berichten en/of een (seksueel getint) filmpje te sturen en/of
- berichten naar haar vader en/of moeder te sturen en/of
- berichten en/of een (seksueel getint) filmpje naar een of meer van haar vrienden te sturen en/of
- haar te achtervolgen en/of op te wachten en/of vast te pakken en/of
- zich naar haar woning te begeven en/of (vervolgens) door de brievenbus te schreeuwen en/of steentjes tegen het raam te gooien met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 februari 2020, genummerd PL0900-2020038734, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 172. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 2.
3.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , pagina 4.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 7.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 1.
6.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 53.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 55.
8.Een proces-verbaal van ontvangst klacht van [slachtoffer] , pagina 65.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 134 tot en met 172.
10.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 19 mei 2020.
11.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] pagina 38 tot en met 51.
12.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] pagina 50.
13.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 19 mei 2020.
14.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] pagina 22.
15.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 6.
16.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] pagina 22.