ECLI:NL:RBMNE:2020:2025

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
16/055153-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenmisdrijf en poging tot doodslag met minderjarige betrokkenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en van seksueel misbruik van de minderjarige [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 maart 2019 in Almere met een mes in de borst van [slachtoffer 2] heeft gestoken, wat leidde tot een poging tot doodslag. Daarnaast heeft de verdachte, terwijl hij wist dat [slachtoffer 1] in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, haar seksueel binnengedrongen met een vibrator. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onttrekking van [slachtoffer 1] aan het gezag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij een beslissende invloed had op haar verblijf bij hem. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/055153.19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 mei 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Jordanië),
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Scheveningen,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.N. de Bruijn, advocaat te Almere , alsmede [A] namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
(primair)
op 5 maart 2019 te Almere samen met anderen, althans alleen, heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven door met een mes in de (rechter)borst, althans bovenlichaam van die [slachtoffer 2] te steken;
(subsidiair)
op 5 maart 2019 te Almere heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de (rechter)borst, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] te steken en/of met dat mes stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
feit 2:
(primair)
op 5 maart 2019 te [woonplaats] seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer 1] van wie de verdachte wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijk onmacht verkeerde;
(subsidiair)
op 5 maart 2019 te [woonplaats] met [slachtoffer 1] , die op dat moment de leeftijd van twaalf jaar had bereikt, maar jonger was dan zestien jaar, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
(meer subsidiair)
op 5 maart 2019 te [woonplaats] met [slachtoffer 1] , die op dat moment de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt en/of van wie de verdachte wist dat zij in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijk onmacht verkeerde ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
feit 3:
in de periode van 2 maart 2019 tot en met 5 maart 2019 te Utrecht en/of Almere , [slachtoffer 1] heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit bevoegdelijk over haar uitoefende, te weten [A] en/of jeugdinstelling [jeugdinstelling] ;
feit 4:
op 23 februari 2019 te Almere in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011 een mes bij zich heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegd schriftelijk requisitoir. De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegde pleitnota. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 en feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2 en feit 3 en daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
feit 2
De verdachte ontkent dat hij de aan hem verweten handelingen heeft verricht. Uit de stukken in het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte handelingen heeft gepleegd die (mede) het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) inhouden.
feit 3
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het ouderlijk gezag is in het geval waarin een minderjarige is weggelopen, vereist dat de dader een beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag of opzicht uitoefent. Verdachte heeft niet bijgedragen aan de scheiding tussen [slachtoffer 1] en de instelling en/of haar ouders. Hij wist namelijk niet dat [slachtoffer 1] terug moest naar de instelling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier volgt dat de minderjarige [slachtoffer 1] , die onder gezag staat van haar moeder [A] , twee weken voor het ten laste gelegde feit is weggelopen van de instelling [jeugdinstelling] . Verdachte en [slachtoffer 1] hebben elkaar op 2 maart 2019 op het NS Centraal Station van Utrecht ontmoet, waarna verdachte [slachtoffer 1] een slaapplek heeft aangeboden in zijn woning in [woonplaats] . [slachtoffer 1] heeft het aanbod van verdachte geaccepteerd en verbleef in de periode van 2 maart 2019 tot 5 maart 2019 in de woning van verdachte.
Het kan voorkomen dat een minderjarige zelf (actief) bijdraagt aan de onttrekking van het wettig over hem of haar gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem of haar uitoefent. Bijvoorbeeld door van huis of uit een instelling weg te lopen en daarna bij een ander te verblijven. Dat een minderjarige zelf hiertoe het initiatief heeft genomen staat aan een veroordeling van die ander voor strafbare onttrekking niet zonder meer in de weg. Voor een strafbaar onttrekken is volgens vaste rechtspraak ook in dat geval vereist dat komt vast te staan dat de verdachte een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag of opzicht uitoefent.
Over verdachtes handelen is niet meer komen vast te staan dan dat hij enkel aan [slachtoffer 1] heeft toegestaan in zijn woning te verblijven. Dat verdachte met zijn handelen ook een beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige [slachtoffer 1] en haar moeder als degene die het wettelijk gezag uitoefent is niet komen vast te staan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Gelet op die bewijsbeslissing behoeven de overige verweren van de verdediging geen beoordeling en beslissing.
Bewezenverklaring feit 1 primair
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 7 maart 2019, genummerd 20190703150017398, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende een aangifte van [slachtoffer 2] (pagina’s 1047 en 1048);
  • een schriftelijk bescheid, te weten een brief van GGD Flevoland opgemaakt door S. van den Berg, forensisch arts, KNMG, FMG, op 11 maart 2019 (pagina’s 1057 en 1058);
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2020.
Bewezenverklaring feit 2 primair
Bewijsmiddelen [1]
[A] heeft bij de politie namens haar dochter [slachtoffer 1] aangifte gedaan en heeft blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhooronder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
V: Wie heeft het gezag over [slachtoffer 1] ?
A: Alleen ik.
V: Tegen wie doe je aangifte?
A: Tegen [verdachte] .
V: Waar doe je aangifte van?
A: Van eventueel seksueel misbruik.
V: Wanneer zou dat seksueel misbruik gebeurd zijn?
A: Van 4 op 5 maart 2019.
V: Waar zou dat gebeurd zijn?
A: In de woning van die [verdachte] in [woonplaats] .
V: Wat heb je aan vragen gesteld aan [slachtoffer 1] m.b.t. pijnlijke vagina?
A: Ik bedenk mij nu dat voor ik de vragen stelde die ik net verteld heb, ik aan [slachtoffer 1] heb gevraagd wat zij zich nog herinnerde. Dat ik van [getuige] had gehoord dat zij naakt wakker was geworden en dat zij pijn van onder had gehad.
V: Wat was de reactie van [slachtoffer 1] hier op?
A: Toen heeft zij gezegd ja, ik vroeg aan haar: wat ja? Zij zei toen: dat klopt ik
heb dat aan [getuige] verteld. Zij zei tegen mij dat de rest daarover allemaal erg vaag
is. Dat ze zich kon herinneren dat zij naakt wakker werd.
V: Tijdens ons telefoongesprek van 6 maart vertelde je mij, verbalisant [verbalisant 3]
, dat je in de nacht van maandag 4 op dinsdag 5 maart 2019 meerdere malen
telefonisch contact met [slachtoffer 1] hebt gehad. Heb ik dat goed begrepen?
A: Nou er is in totaal 2 keer gebeld, in de nacht van 4 op 5 maart. Dat was om
middernacht 24 uur werd ik gebeld door [slachtoffer 1] . Ze klonk mij moe. Daarna viel ik in slaap en om 06.06 uur gaat mijn telefoon. Weer privé nummer. Dan is het dus 5 maart 2019. Ik hoorde mam? ik zei: ja [slachtoffer 1] ? Ik hoor haar zwaar ademen en een wat andere stem. Ik vraag [slachtoffer 1] wat is er aan de hand, ben je buiten? Ik hoor haar zeggen: ja, ik weet niet waar ik ben, ik wil naar huis. [2]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
Op 6 maart 2019 kregen wij het verzoek om naar zorginstelling [jeugdinstelling] te gaan. Ter plaatse aangekomen werden we aangesproken door [getuige] , begeleider van [slachtoffer 1] . Hij verklaarde dat hij het vermoeden had dat [slachtoffer 1] in de weken dat ze vermist was mogelijk seksueel misbruikt was door een meerderjarige man uit [woonplaats] . Op onze vraag waarom hij dat vermoeden had verklaarde hij dat hij vond dat [slachtoffer 1] zich anders gedroeg, dat hij haar wat trager/slomer vond en dat ze erg knuffelig is terwijl ze dat nooit was. Tevens verklaarde hij dat hij van haar had vernomen dat ze de laatste dagen bij een 37-jarige man in [woonplaats] had verbleven, die op die dinsdagochtend mogelijk betrokken was bij een steekpartij in Almere . Hierop zijn we in gesprek gegaan met [slachtoffer 1] . In ons gesprek verklaarde [slachtoffer 1] ons dat ze de laatste dagen, ingaande zaterdag 2 maart, bij die onbekende in [woonplaats] was. Dat dit een man was van 37 jaar oud en dat die man zich [verdachte] noemde. Dat ze het adres van deze [verdachte] niet weet maar dat ze weet dat deze [verdachte] in [woonplaats] in een flat op nummer [nummer] woont en dat deze flat naast een gezondheidscentrum vlak bij ziekenhuis [naam] staat. Dat ze op maandagavond 4 maart 2019, 2 pilletjes, een witte en roze, van [verdachte] had gekregen en dat ze na inname van deze pilletjes op de bank bij [verdachte] in slaap was gevallen. Dat ze de volgende dag, toen ze wakker werd, weg moest van [verdachte] omdat er een steekpartij was geweest en dat de politie zo wel zou komen. Ze verklaarde vervolgens dat toen ze die dinsdagochtend, 5 maart 2019, wakker werd, en van [verdachte] het huis moest verlaten, zij naakt in het bed van [verdachte] wakker was geworden. Nadat ze dit laatste aan ons vertelde, verklaarde haar begeleider [getuige] dat een vrouwelijke medewerker van hem, [slachtoffer 1] had bekeken en dat zij allemaal blauwe plekken had waargenomen aan de binnenkant van de bovenbenen van [slachtoffer 1] . Hierop heb ik aan [slachtoffer 1] gevraagd of ik haar een zeer intieme vraag mocht stellen of dat ze dat liever niet had. [slachtoffer 1] verklaarde dat ze daar geen problemen mee had. Ik vroeg [slachtoffer 1] vervolgens of ze pijn in haar vagina had. Hierop gaf ze aan dat dat zo was. [3]
[slachtoffer 1] heeft in een informatief gesprek blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaalbij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Wat is er globaal gebeurd?
Mijn lichaam doet pijn. Het doet gewoon pijn. Ik heb blauwe plekken aan de binnenkant van mijn bovenbenen en op mijn linker kuit. Maandag had ik ze nog niet, maar toen ik dinsdag wakker werd had ik ze wel. Ik weet niet hoe ik daar aan kom. Ik was zaterdagnacht, de nacht van zaterdag op zondag, bij [verdachte] gekomen. [verdachte] zei dat ik wel bij hem kon slapen. Hij had 2 pilletjes, en roze en een witte. Ik denk dat de roze Quetiapine (fon) heet, volgens mij heb ik dat op de pil gelezen. [verdachte] zei dat de witte pil Paracetamol was, maar ik had op het zakje de naam gelezen en op Apotheker.nl las ik dat het een spierverslapper was. Dat had ik, vlak nadat ik die pilletjes in had genomen, op de computer van [verdachte] opgezocht. Ik weet niet waarom hij mij de pilletjes gaf. Dat is het laatste wat ik weet. Het volgende wat ik weet is dat ik wakker werd op zijn bed. Mijn hele lichaam deed pijn. Ik kon mijn kleren eerst niet vinden. Ik weet niet wat er gebeurd is waardoor ik die pijn heb. Het deed pijn aan mijn kut, maar ik weet niet hoe dat komt. Ik weet niet wie mij die pijn heeft toegebracht, maar [verdachte] was de enige die er was. Toen ik wakker werd had ik helemaal geen kleren aan. [4]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingeninhoudende een onderzoek naar de computer van verdachte het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Door mij, verbalisant is onderzoek gedaan naar de inhoud van de harde schijf van de computer. Hierbij heb ik het volgende bevonden: Op 5-3-2019, tussen 00:52:46 en 00:55:55 uur en tussen 01:41:45 en 01:43:59 uur is er gezocht met de zoekwoorden "slaap", "medicatie" en apotheek.nl". Hierbij zijn diverse internetpagina's van de site www.apotheek.nl bezocht/getoond. Uit de internethistorie valt op te maken dat er gezocht/gekeken is naar diverse medicijnnamen, waaronder de door [slachtoffer 1] genoemde Quetiapine. [5]
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben in een
proces-verbaal verslag sporenonderzoekin de [adres] te [woonplaats] het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Vanuit de keuken was de slaapkamer bereikbaar. Wij zagen dat in deze slaapkamer een tweepersoonsbed stond. Tussen het bed en de kledingkast zagen wij een paarskleurige vibrator liggen. Deze vibrator had een afmeting van ongeveer 22 centimeter (zie foto's 15 en 16). [6]
Een
deskundigenrapportvan het TMFI
“Forensisch DNA Onderzoek”,van 29 mei 2019 inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tabel 1 – Ontvangen materialen
SIN-nummer
Beschrijving item
ZAAC8388NL
Zedenset slachtoffer [slachtoffer 1] , meerdere lichaamsbemonsteringen
- binnenste schaamlippen nat
- diep vaginaal
- vagina binnen
- vestibulum
- anus
AAEN2952NL
Vibrator
WAAC0886NL
Referentiemateriaal, wangslijmvlies slachtoffer [slachtoffer 1]
WAAB7774NL
Referentiemateriaal, wangslijmvlies verdachte [verdachte]
Tabel 2 – Resultaat van het DNA-onderzoek aan de vibrator AAEN2952NL
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Voorzijde AAEN2952NL#01
DNA-profiel van een vrouw. De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Er is een gering aantal, zwak aanwezige, additionele DNA-kenmerken aangetoond. Deze zijn niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 1]
Bedieningsgedeelte AAEN2952NL#02
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een vrouw. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
De additionele DNA-kenmerken van de minder prominent aanwezige donoren zijn geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van een persoon.
Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 1] .
Verdachte [verdachte] kan donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal.
Zie 4.1. Statistische onderbouwing.
4.1.
Statistische onderbouwing
De resultaten worden bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] , verdachte [verdachte] en een onbekende, niet verwante persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] en twee
onbekende, niet verwante personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. [7]
Een deskundigenrapport van het NFI
“Forensisch-medisch onderzoek betreffende een mogelijk zedenincident bij een 14-jarig meisje”, van 8 augustus 2019 inhoudende, zakelijk weergegeven:
‘Aan de binnenzijde van het linker en rechter bovenbeen zijn drukfrictieletsels zichtbaar. Kunnen deze zijn ontstaan door benen vast te houden onder dwang of kunnen deze ook ontstaan door andere oorzaken zoals bijvoorbeeld overbelasting of dragen strakke kleding?”Aanwezigheid van druk/frictieletsel beiderzijds aan de binnenzijde van de bovenbenen sub D op 6 maart 2019, volgens het meisje voorheen niet aanwezig en met een voor haar onbekende ontstaanswijze, kan verband houden met het gemelde mogelijke zedenincident in de nacht van 4 op 5 maart 2019. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het spreiden van de bovenbenen of het uittrekken van kleding. Deze druk/frictieletsels passen niet bij overbelasting of strak zittende kleding. Aanwezigheid van de druk/frictieletsels sub D, afzonderlijk bezien, is iets waarschijnlijker onder een niet-accidenteel scenario dan onder een accidenteel scenario, gezien de plaats, omvang en symmetrisch uniform aspect. De druk/frictieletsels aan de voor/binnenzijde van de bovenbenen sub E zijn passend bij schuren van de bovenbenen bij lopen (een andere oorzaak kan niet worden uitgesloten).
“Het slachtoffer heeft meerdere blauwe verkleuringen op haar lichaam, o.a. op rechter en linker onderbeen aan de achterzijde, binnenzijde bovenbenen, rechterpols. Hoe kunnen de letsels afzonderlijk worden geduid?”Aanwezigheid van een blauwe plek op (de binnenzijde) van het linker bovenbeen sub B op 6 maart 2019, volgens het meisje voorheen niet aanwezig en met een voor haar onbekende ontstaanswijze, kan verband houden met het gemelde mogelijke zedenincident in de nacht van 4 op 5 maart 2019. Bijvoorbeeld, als dat bovenbeen door handen/vingers van een belager geforceerd gespreid werd. Aanwezigheid van de blauwe plek aan de binnenzijde van het linker bovenbeen (sub B), afzonderlijk bezien, is iets waarschijnlijker onder een niet-accidenteel scenario dan onder een accidenteel scenario, gezien de plaats. Voor de overige blauwe plekken (sub A en sub C) is een nadere uitspraak niet mogelijk (ofwel, deze zijn ongeveer even waarschijnlijk onder de twee hiervoor genoemde scenario’s). Aanwezigheid van de blauwe plek aan het linker bovenbeen sub B in combinatie met de druk/frictieletsels sub D, is iets waarschijnlijker tot waarschijnlijker onder een niet-accidenteel scenario dan onder een accidenteel scenario, gezien de plaats, verspreiding en verscheidenheid in letselsoort. [8]
Bewijsoverweging feit 2 primair
De beschuldiging houdt - voor zover op deze plaats van belang - in de kern in, dat:
- verdachte ten aanzien van [slachtoffer 1] handelingen heeft verricht die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door:
o haar vaginaal te penetreren met een vibrator;
o haar benen te spreiden/gespreid te houden;
- terwijl verdachte wist dat zij in verminderde staat van bewustzijn verkeerde.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende feiten en omstandigheden.
  • [slachtoffer 1] heeft de nacht van 4 op 5 maart 2019 doorgebracht in verdachtes woning.
  • Behalve [slachtoffer 1] verbleef toen ook verdachte in zijn woning.
  • [slachtoffer 1] heeft voorafgaand uit handen van verdachte (potentieel sufmakende) medicatie (Quetiapine) gekregen en gebruikt.
  • [slachtoffer 1] is vervolgens – aangekleed – op een bank in slaap gevallen en is de volgende ochtend ontwaakt – ongekleed – in verdachtes bed.
  • [slachtoffer 1] heeft in het geheel geen herinnering aan wat tijdens de periode die is gelegen tussen haar inslapen en ontwaken door haar of anderen is verricht of wat is voorgevallen.
  • [slachtoffer 1] heeft na haar ontwaken – een voor haar onverklaarbare – pijn aan/in haar vagina gevoeld, en aan de binnenzijde van haar beide dijbenen waren blauwe plekken zichtbaar.
  • [slachtoffer 1] is die dag op grond van door zowel haar moeder als haar begeleider van haar gedrag verkregen indrukken geduid als moe, niet helder, slomer en knuffelig.
  • Bij gelegenheid van een doorzoeking is op de vloer, tussen verdachtes bed en de muur, een vibrator aangetroffen.
  • Op die vibrator zijn biologische sporen aangetroffen die op grond van de resultaten van vergelijkend DNA-onderzoek zijn te herleiden tot de personen van [slachtoffer 1] en verdachte als de respectieve donoren daarvan.
De rechtbank stelt voorts het volgende vast.
  • Dat behalve [slachtoffer 1] en verdachte zich die nacht ook één of meer anderen zich in die woning hebben bevonden is door (één van) hen niet gesteld noch gebleken.
  • Hetzelfde heeft te gelden voor de mogelijkheid dat [slachtoffer 1] die nacht de woning heeft verlaten en daarin weer is teruggekeerd: daarvoor bestaat in het geheel geen aanknopingspunt.
  • De verdachte heeft de beschuldiging met weinig woorden van de hand gewezen. Tijdens het voorbereidend onderzoek heeft hij op aan hem gestelde vragen over dit feit en daaraan te relateren aspecten overigens nagenoeg gezwegen of aan zijn verhoorder wedervragen gesteld.
  • Eerst ter terechtzitting heeft de verdachte in antwoord op vragen van de rechtbank gesteld dat [slachtoffer 1] tijdens een rondgang door zijn woning de vibrator heeft gezien, dat zij kennelijk nieuwsgierig heeft gevraagd naar doel en functie van dat voorwerp, en dat zij bij die gelegenheid de vibrator ook heeft vastgehouden. Daarmee is volgens verdachte verklaard hoe het kan zijn dat (ook) tot de persoon van [slachtoffer 1] te herleiden sporen op de vibrator zijn aangetroffen.
Weliswaar houden de bewijsmiddelen niet ook een verklaring van [slachtoffer 1] in dat zij toen en daar door verdachte met die vibrator is gepenetreerd, doch gelet op de samenhangende inhoud van die bewijsmiddelen moet op grond van wat wél is komen vast te staan met de voor het bewijs nodige zekerheid worden aangenomen dat het verdachte is geweest die, nadat [slachtoffer 1] na gebruik van het medicament Quetiapine in slaap is geraakt, op enig moment die nacht haar vagina met die vibrator heeft gepenetreerd, bij gelegenheid van welke gedraging hij [slachtoffer 1] heeft geforceerd de benen te spreiden c.q. gespreid te houden.
Dat forceren grondt de rechtbank op de aan de binnenzijde van de dijen aangetroffen blauwe plekken (“druk-/frictieletsel”), bezien in het licht van wat daarover door het NFI na deskundig onderzoek is geconcludeerd, in het bijzonder wat betreft de aspecten van symmetrie en de bepaalde kans dat dit letsel niet-accidenteel is ontstaan. Voor een andere toedracht bestaat geen redelijk aanknopingspunt.
De rechtbank heeft bij dit bewijsoordeel voorts betrokken dat verdachte eerst ter terechtzitting, toen hem potentieel redengevende bewijsmiddelen zijn voorgehouden, weliswaar een verklaring heeft afgelegd, doch wat hij met die verklaring heeft gesteld en geopperd verdient geen geloof. Immers, die verklaring ontbeert de voor geloofwaardigheid nodige verankering, terwijl het eerst ter terechtzitting verklaren op de wijze zoals door hem gedaan, in redelijkheid niet anders kan worden geduid als een (vergeefse) poging alsnog en uiteindelijk licht te werpen op hoe het kan zijn dat op de vibrator tot de persoon van [slachtoffer 1] te herleiden biologische sporen zijn aangetroffen. Immers, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat en waarom dat licht – ook al is het troebel en verdient het geen geloof – door hem niet al tijdens het voorbereidend onderzoek kon worden geworpen, te meer omdat verdachtes voorlopige hechtenis (ook) voor dit feit is bevolen.
Bewezenverklaring feit 4
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 23 februari 2019, genummerd PL0900-2019055200-2, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] beiden hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen (pagina 5 van het procesdossier APV);
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2020.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
op 5 maart 2019 te Almere , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet eenmaal, met een mes, in de (rechter)borst van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primairop 5 maart 2019 te [woonplaats] , met [slachtoffer 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten- het gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 1] en- het brengen van een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
feit 4
hij op 23 februari 2019 te Almere , in de gemeente Almere, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Grote Markt, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes, dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
poging tot doodslag;
feit 2 primair
met iemand van wie de dader weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert handelingen plegen, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 4
overtreding van art. 2:70 lid 1 Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over de persoon van de verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een Pro Justitia psychiatrisch rapport van 7 mei 2019, opgemaakt door A.M.M. van der Reijken, psychiater;
  • een Pro Justitia psychologisch rapport van 10 mei 2019, opgemaakt door E.M. van Engers, GZ-psycholoog BIG en C.J.H. Koppert, GZ-psycholoog/supervisant;
  • een Pro Justitia rapport van 21 februari 2020 (Pieter Baan Centrum), opgemaakt door I. van Outheusden, psychiater en M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog.
De inhoud van die rapporten brengen de rechtbank niet tot de slotsom dat is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Nu daarvan ook overigens niet is gebleken is verdachte dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij zijn vordering mede laten leiden door wat op grond van de inhoud van de rapporten die omtrent de persoon van verdachte zijn opgesteld is gebleken. In het spoor van de in die rapporten vervatte conclusies en adviezen stelt hij dat het onder 1 bewezen geachte, slechts in (sterk) verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. De officier van justitie heeft ten aanzien van de tenlastegelegde feiten 1, 2, en 3 gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een ongemaximeerde ter beschikkingstelling, met bevel verpleging gevorderd. Wat de oplegging van die maatregel betreft heeft hij afstand genomen van die conclusies en adviezen, in zoverre dat hij voorziet dat de tijd die zal zijn gemoeid met verdachtes behandeling beter past bij de onvoorwaardelijke oplegging van de maatregel. Ten aanzien van feit 4 heeft hij gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 100,00.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum. Primair verzoekt de raadsvrouw aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Subsidiair verzoekt verdachte om oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. [slachtoffer 2] is op klaarlichte dag, terwijl hij zijn werk deed als glazenwasser, vanuit het niets aangevallen door verdachte, die hem met een mes in de borst heeft gestoken. Een steekverwonding en een klaplong is het letsel dat hij daardoor heeft opgelopen. Gelet op de uiterst kwetsbare plek waar verdachte [slachtoffer 2] heeft gestoken mag het een wonder heten dat dit steekincident niet een nog dramatischer gevolg heeft gehad. De verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het met een vibrator seksueel binnendringen in het lichaam van het minderjarige slachtoffer [slachtoffer 1] , aan wie hij eerder een middel heeft verstrekt waardoor zij versuft is geraakt. Verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik naast lichamelijke schade ook psychische schade kunnen oplopen, hetgeen vele jaren later nog diepe sporen kan nalaten. Voor minderjarigen geldt bovendien dat dit soort ingrijpende gebeurtenissen hun verdere ontwikkeling ernstig kan verstoren. Dat verdachte in het geheel geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn vergaand grensoverschrijdend handelen moet worden betreurd, ook bezien vanuit het standpunt van het slachtoffer.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 2:70 lid 1 Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011, door op de voor het openbaar verkeer openstaande weg een mes bij zich te hebben. Het bezit van een dergelijk wapen in de openbare ruimte is gevaarzettend en versterkt in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële documentatie van 13 mei 2019;
  • een Pro Justitia psychiatrisch rapport van 7 mei 2019, opgemaakt door A.M.M. van der Reijken, psychiater;
  • een Pro Justitia psychologisch rapport van 10 mei 2019, opgemaakt door E.M. van Engers, GZ-psycholoog BIG en C.J.H. Koppert, GZ-psycholoog/supervisant;
  • een Pro Justitia rapport van 21 februari 2020 (Pieter Baan Centrum), opgemaakt door I. van Outheusden, psychiater en M.D. Beijer-Holtman, GZ-psycholoog.
  • een reclasseringsadvies van 1 mei 2020 opgesteld door L. van Steenbergen, reclasseringswerker bij GGZ Fivoor.
Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum volgt, dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis, in zijn geval een ernstige, onveranderbare stoornis. Daarnaast is bij hem een bipolaire stoornis in het stadium van een ernstige manie met psychotische kenmerken vastgesteld. Deze stoornissen waren ook aanwezig en van invloed ten tijde van het onder 1 bewezen geachte feit. Daarbij komt, dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van problematisch cannabis- en alcoholgebruik in een niet nader gespecificeerde ernst.
De deskundigen hebben geadviseerd om de ten laste gelegde feiten 1 en 3, indien bewezen, in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Gezien het ontbreken van informatie van verdachte rondom het ten laste gelegde en het vermoedelijk later invullen van zijn gedachtes, kan een volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten. De ten laste gelegde feiten 2 en 4 konden niet met verdachte besproken worden waardoor de deskundigen hieromtrent geen advies hebben kunnen afgeven.
De deskundigen beschrijven dat er bij verdachte sprake is van een levenslange kwetsbaarheid. Indien verdachte vrij zou komen en zijn leven normaal zou hervatten, ligt een nieuwe ontregeling direct op de loer. Het ontbreekt verdachte aan enig inzicht in het complexe samenspel van de stoornissen die hem parten spelen. Verdachte heeft daarom intensieve behandeling nodig, te beginnen intramuraal in een prikkelarme, gestructureerde en veilige omgeving. Daarnaast zal hij moeten worden ingesteld op anti- psychotische en/of stemming stabiliserende medicatie. Een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden biedt volgens de deskundigen te weinig kader. Verdachte zou dan de mogelijkheid hebben om zijn strafrestant uit te zitten en daarvoor is het recidivegevaar volgens de deskundigen te hoog. Verdachte maakt de indruk gevoelig te zijn voor autoriteiten en het onttrekkingsgevaar lijkt niet hoog. Een tbs met dwangverpleging is naar de mening van de deskundigen niet nodig. Om deze reden adviseren de deskundigen verdachte een behandeling in het kader van een maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: maatregel van tbs met voorwaarden) op te leggen.
GGZ Reclassering Fivoor adviseert in haar rapport van 1 mei 2020 positief ten aanzien van oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. GGZ Reclassering Fivoor heeft hiertoe een reeks voorwaarden geformuleerd, waarbij er gestart dient te worden met een langdurige klinische opname. Daarnaast dient de maatregel van tbs met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. In het rapport plaatst GGZ Reclassering Fivoor nog de kanttekening dat zich onoverkoombare situaties gaan voordoen in de uitvoer van de tbs-maatregel met voorwaarden. Verdachte is geneigd de regie naar zich toe te trekken en kan zich moeizaam verenigen met de zienswijze van een ander. Tevens is de detentieperiode stroef verlopen wat reden is tot zorg. Het is de verwachting dat gedurende de klinische behandeling de neiging tot regiehouden en inzien van zorgnoodzaak zich ten positieve zullen ontwikkelen wanneer het medicamenteuze beleid is geoptimaliseerd.
De straf en maatregel
Tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf en/of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd. Gelet op het advies van de deskundigen in het Pieter Baan Centrum zal de rechtbank in het navolgende toetsen of aan de voorwaarden is voldaan om de maatregel van tbs met voorwaarden op te kunnen leggen en onderzoeken of deze maatregel in het onderhavige geval passend is.
Voor het kunnen opleggen van de maatregel van tbs met voorwaarden moet aan een aantal vereisten zijn voldaan, te weten:
• er dient sprake te zijn van een tbs-waardig delict: een misdrijf bedreigd met ten minste 4 jaar gevangenisstraf, of dat is genoemd in 37a lid 1 onder 1 Sr;
• er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
• de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium);
• verdachte dient zich bereid te hebben verklaard tot naleving van de voorwaarden;
• er is een recente multidisciplinaire gedragsrapportage opgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee bewezen
geachte feiten, waarvoor in beginsel de tbs-maatregel kan worden opgelegd. Gelet op wat is komen vast te staan over de persoon van verdachte (zoals in het bovenstaande is uiteengezet), de korte tijdspanne waarin de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zich hebben voltrokken en de aard daarvan, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde stoornissen van de geestvermogens aanwezig waren ten tijde van zijn plegen van die beide feiten en ook daarop van invloed waren. De rechtbank rekent al met al deze feiten aan verdachte (sterk) verminderd toe.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – de maatregel van tbs met voorwaarden aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en licht dat als volgt toe.
Het gaat om ernstige feiten en de deskundigen en de reclassering hebben geconcludeerd dat het recidiverisico van verdachte, zonder behandeling, als hoog moet worden ingeschat. In het PBC-rapport van 21 februari 2020 staat: “
Het recidiverisico wordt vooral bepaald door de multipele, complexe ernstige pathologie die bij betrokkene is vastgesteld. Deze pathologie is voor een deel onveranderbaar en voor een deel betekent deze dat er sprake is van een levenslange kwetsbaarheid. Indien betrokkene goed is ingesteld op medicatie en er sprake is van een stabiel toestandsbeeld bij evenwichtige omstandigheden en met de juiste begeleiding, dan is de kans op proactieve agressie klein. Aangezien het ziektebesef bij betrokkene echter zeer beperkt is en het hem ontbreekt aan enig inzicht in het complexe samenspel van de stoornissen die hem parten spelen, ligt een nieuwe ontregeling direct op de loer wanneer betrokkene vrij zou komen en zijn leven zou hervatten zoals hij dit voor zich ziet. Ook zonder de destabiliserende invloed van ‘verkeerde medicatie’ is die kans groot.
(…) Er zijn ook maar beperkt beschermende factoren. (…) Betrokkene lijkt autoriteitsgevoelig en de financiën zijn op orde vanwege bewindvoering. Ten slotte is de huisvesting geregeld. Deze factoren zijn echter eerder onvoldoende gebleken om te zorgen voor stabiele levensomstandigheden.
Gelet op de aard van de feiten, de inhoud van de in dit vonnis besproken onderzoeken en het reclasseringsadvies, acht de rechtbank de problematiek van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van tbs met voorwaarden eist.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte voor wat betreft de bewezen verklaarde feiten 1 primair en 2 primair een maatregel van tbs met voorwaarden opgelegd dient te worden. Voor de te formuleren voorwaarden heeft de rechtbank het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 1 mei 2020 als uitgangspunt genomen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zijn problematiek aan te willen pakken en zonder voorbehoud akkoord te gaan met de voorwaarden zoals door de reclassering opgesteld. De rechtbank zal na te noemen voorwaarden van de reclassering overnemen.
De rechtbank markeert dat bij het onder 1 en 2 bewezen verklaarde sprake is van misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen.
Gevangenisstraf
Het (sterk) verminderd toerekenen zoals in het voorgaande is uiteengezet betekent niet dat met strafoplegging aan verdachte geen daarmee na te streven doel wordt gediend. De feiten zijn evident van grote ernst, twee personen zijn daarvan slachtoffer geworden, en de rechtsorde is geschokt. Daarom kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. De rechtbank zal echter bij de duur van de gevangenisstraf in het voordeel van verdachte rekening houden met dat sterk verminderd toerekenen, met gevolg dat het gewicht van het strafdoel van vergelding aanzienlijk afneemt. De rechtbank weegt dat strafmatigend aspect substantieel zwaarder dan de officier van justitie in zijn vordering.
Conclusie
Alles afwegend zal de rechtbank voor de bewezen geachte feiten 1 primair en 2 primair aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de in preventieve hechtenis doorgebrachte tijd. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de maatregel van tbs opleggen, en zal het op de voet van artikel 38 Wetboek van Strafrecht voorwaarden stellen betreffende zijn gedrag, zoals hierna te melden.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Het onder 4 bewezen geachte feit - dat niet als een misdrijf maar als een overtreding kwalificeert – rechtvaardigt niet de oplegging van de gevorderde geldboete. Immers, in het licht van de op te leggen straf en maatregel valt niet in te zien dat en welk strafdoel met de oplegging van een geldboete wordt gediend. De officier van justitie heef daar geen afdoend inzicht in gegeven. Daarom zal de rechtbank volstaan met verdachtes schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Dadelijke tenuitvoerlegging voorwaarden
Zoals hiervoor is overwogen is bij het onder 1 en 2 bewezen verklaarde telkens sprake van een misdrijf, gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de conclusies in de hiervoor genoemde rapporten en het door onderscheiden deskundigen als hoog geschatte recidiverisico, moet naar het oordeel van de rechtbank er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BESLAG

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte en zijn raadsvrouw hebben aangegeven slechts de teruggave van de inbeslaggenomen SD-kaart te wensen. Van de overige inbeslaggenomen voorwerpen doet verdachte afstand.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- 1 STK SD-kaart (goednummer 2371579).
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK vibrator (goednummer 2372500), verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder feit 2 primair bewezen verklaarde feit begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten: 1 STK mes (goednummer 2372488) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met behulp van dit voorwerp is het onder feit 1 primair bewezen verklaarde feit begaan.
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten: 1 STK mes (goednummer 2373490) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen.

10.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.566,27. Dit bedrag bestaat uit € 816,27 materiële schade en € 2.750,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 5 maart 2019. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële kosten die zien op de gevorderde reiskosten en medische kosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële kosten die zien op de telefoon en het rijbewijs verzocht om afwijzing van de vordering wegens het ontbreken van een causaal verband tussen het ten laste gelegde en de schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht om dit bedrag te matigen tot een bedrag van € 2.300,00.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Dit geldt ook voor kosten die zien op de telefoon en het rijbewijs. Uit de aangifte blijkt dat de telefoon tijdens het gevecht op de grond is gevallen en dat op die telefoon een hoesje zat met daarin het rijbewijs. De gevorderde kosten komen de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank waardeert deze schade op € 3.566,27 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 maart 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.566,27, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 5 maart 2019, tot die van de voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.BENADEELDE PARTIJ [slachtoffer 1]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.573,08. Dit bedrag bestaat uit € 73,08 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 3 ten laste gelegde feit.
Daarnaast vordert zij een bedrag van € 36,62 aan proceskostenvergoeding.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 5 maart 2019. Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair de rechtbank verzocht de vordering geheel niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleitte vrijspraak voor de feiten 2 en 3. Subsidiair heeft de raadsvrouw bij een bewezenverklaring van de feiten verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen tot een in goede justitie te bepalen bedrag, nu de benadeelde partij niet heeft onderbouwd dat zij trauma-/EMDR-therapie heeft moeten ondergaan als gevolg van de ten laste gelegde feiten.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert de materiële schade op € 73,07. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd en staan in rechtstreeks verband tot het gepleegde strafbare feit.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade komt voor vergoeding in aanmerking. Hoewel deze schadepost niet nader is onderbouwd, brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank schat de immateriële schade op een bedrag van € 2.500,00. De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde in haar vordering niet ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat het verzoek om schadevergoeding ziet op de ten laste gelegde feiten 2 en 3, de immateriële schade niet per feit nader is gespecificeerd en verdachte van feit 3 wordt vrijgesproken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 2.573,08 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 maart 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op € 36,62.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.573,08, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 maart 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 243 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2:70 van de Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011,

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel
- bepaalt dat ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;

Oplegging straf en maatregel

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
  • verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • verdachte laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
  • verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
  • verdachte zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
  • verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
  • verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
  • verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
  • verdachte zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend;
  • verdachte laat zich opnemen en zal verblijven in een nader te bepalen forensische klinische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;
 de opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering en het behandelteam dat nodig vinden;
 verdachte houdt zich aan de daar geldende huisregels, afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
 als de reclassering en het behandelteam een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vinden, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verdachte werkt, in het geval van een door de reclassering en de behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van een FPA/FPK of een soortgelijke instelling, voor de duur van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
  • aansluitend aan zijn klinische opname zal verdachte verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden.
 verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 aansluitend aan zijn klinische behandeling laat verdachte zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt;
 verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
  • verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en houdt zich aan de voorwaarden c.q. regels die hem gesteld worden;
  • verdachte geeft inzage in zijn financiën en werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen. Desgewenst werkt hij mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of beschermingsbewind;
  • verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;
  • verdachte mag op geen enkele wijze – direct of indirect – contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [2005] te [geboorteplaats] . Op geen enkele wijze betekent ook geen contact via e-mail of sociale media zoals Facebook, Whatsapp of Instagram.
- geeft opdracht aan GGZ Fivoor de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
1 STK SD-kaart (goednummer 2371579);
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
1 STK vibrator (goednummer 2372500);
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK mes (goednummer 2372488);
  • 1 STK mes (goednummer 2373490);
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 3.566,27;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2019 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 3.566,27 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.573,08;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 36,62;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.573,08 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. P.K. Oosterling - van der Maarel en J.S. de Weijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Tason Avila, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1hij op of omstreeks 5 maart 2019 te Almere , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzetmeerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de (rechter)borst, althans het(boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordelingmocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 5 maart 2019 te Almere , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een dergelijk (scherp) (steek)voorwerp, in de (rechter)borst, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden en/of- met dat mes, althans dat dergelijke (scherp) steekvoorwerp diverse stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de keel en/of andere delen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [woonplaats] , met [slachtoffer 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of medebestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten- het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 1]en/of- het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/ofvinger(s) en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [woonplaats] , met [slachtoffer 1] , geboren op [2005] , die de leeftijd van twaalf jarenmaar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten- het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 1] en/of- het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/ofvinger(s) en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [woonplaats] , met [slachtoffer 1] , geboren op [2005] , die toen de leeftijd van zestienjaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten- het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 1] en/of- het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/ofvinger(s) en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 1] ; en/of
hij op of omstreeks 5 maart 2019 te [woonplaats] , met [slachtoffer 1] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat vanbewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling ofziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer 1] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten- het spreiden en/of gespreid houden van de benen van die [slachtoffer 1] en/of- het brengen/duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/ofvinger(s) en/of een vibrator in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
3hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 maart 2019 tot en met 5 maart 2019 te Utrecht en/of Almere ,(telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [2005] , heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag (te weten [A] ) of aan het opzicht van degene die datgezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende (te weten jeugdinstelling [jeugdinstelling] , locatie [locatie] ), door (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van die [A] en/of [jeugdinstelling] )- een treinkaartje voor die [slachtoffer 1] te kopen en/of (vervolgens) met haar met de trein naar [woonplaats] te reizen en/of- die [slachtoffer 1] onderdak te verschaffen door haar in zijn woning te laten slapen en/of- die [slachtoffer 1] te voorzien van eten en/of drinken,(en aldus voornoemde minderjarige (telkens) buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [A] en/of [jeugdinstelling] heeft gebracht en/of gehouden);
4hij op of omstreeks 23 februari 2019 te Almere , in de gemeente Almere , op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Grote Markt, zijnde een weg gelegen binnen een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gebied, een mes, in elk geval een voorwerp, dat als steekwapen kon worden gebruikt, bij zich heeft gehad.Voorhouden sluiten
Wijzigingen opslaan
Wijzigingen annuleren

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 mei 2019, genummerd 2019066681, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 2000 tot en met 2176. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 2103, 2107 en 2108.
3.Pagina’s 2003 en 2004.
4.Pagina’s 2011 en 2012.
5.Pagina 2114.
6.Pagina’s 1079, 1080, 1091 en 1092.
7.Deskundigenrapportage ‘Forensisch DNA-onderzoek’ van het TMFI gedateerd 29 mei 2019, genummerd pagina 1 tot en met 5.
8.Een rapport van het NFI ‘Forensisch medisch onderzoek betreffende een mogelijk zedenincident bij een 14-jarig meisje’ gedateerd 8 augustus 2019, genummerd pagina 1 tot en met 16.