ECLI:NL:RBMNE:2020:2015

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
UTR 20/332
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een bezwaar door het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. Eiser, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 2 december 2019 waarin zijn bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn bezwaar te laat had ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Eiser had aangevoerd dat zijn kinderen ziek waren en geopereerd moesten worden in het buitenland, en dat zijn vrouw, die nauwelijks Nederlands sprak, niet in staat was om hem te informeren over de beslissing van verweerder. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte bleef van de inhoud van de ontvangen post, ook tijdens zijn verblijf in Turkije en zijn detentie. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.R.A. Röschlau),
en

het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: P. van der Voorn).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 2 juli 2019 opgeschort.
Bij besluit van 2 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat geen van de partijen binnen de hiervoor gestelde termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een zitting achterwege blijft en met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek op 26 mei 2020 gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontving bijstand naar de gehuwdennorm. Eiser is gehuwd met mevrouw [A] ( [A] ). Eiser en [A] hebben drie kinderen.
1.2.
In juni 2019 is eiser met de twee oudste kinderen naar de Turkije gegaan. [A] bleef met het jongste kind achter in Nederland.
1.3.
Op 25 augustus 2019 is eiser vanuit Turkije op een vliegveld in Nederland aangekomen, aldaar is hij aangehouden en vervolgens is hij gedetineerd. Bij besluit van 26 augustus 2019 heeft de burgemeester van de gemeente Houten hem een huisverbod opgelegd.
1.4.
Nadat het primaire besluit is genomen is met hulp van een consulent schuldhulpverlening en de Stichting Sociaal Team Houten aan [A] met terugwerkende kracht vanaf 2 juli 2019 bijstand toegekend naar de gehuwdennorm met een niet‑rechthebbende partner vanwege het langer dan de toegestane verblijf houden buiten Nederland. Daarbij zijn toeslagen toegekend vanwege het missen van de ALO-kop en omdat [A] als alleenstaande ouder wordt beschouwd.
2. De rechtbank, stelt gezien de gronden van beroep, vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser buiten de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar is dus te laat ingediend. Tussen partijen is in geschil of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat het bezwaar niet-ontvankelijk is omdat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Eiser heeft in beroep herhaald dat sprake is van bijzondere omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en daarom verweerder het bezwaar ontvankelijk had moeten verklaren. Ter motivering van deze stelling heeft eiser in beroep aangevoerd dat:
a. zijn kinderen ziek waren en in het buitenland geopereerd moesten worden;
b. [A] nauwelijks Nederlands spreekt en leest en derhalve de brief met de beslissing van verweerder niet kon begrijpen;
c. hulpverleners van de gemeente hadden op zijn minst [A] kunnen bijstaan om er voor te zorgen dat de uitkering in stand zou blijven. De medewerkers hebben derhalve niet zorgvuldig gehandeld en niet gehandeld conform de algehele beginselen van behoorlijk bestuur;
d. hij bij aankomst op het vliegveld in Nederland direct naar gevangenis is gebracht;
e. hij geen contact met [A] mocht hebben in verband met het huisverbod dat door de gemeente opgelegd.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is te achten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Vaststaat dat eiser zijn vertrek naar Turkije en de duur van het verblijf in Turkije niet (tijdig) bij verweerder gemeld. De omstandigheid dat eiser ten tijde van de bekendmaking van het primaire besluit vanwege de door hem opgegeven reden in Turkije was, laat onverlet dat het eisers verantwoordelijkheid is om er voor te zorgen dat hij tijdens zijn afwezigheid in Nederland op de hoogte wordt gebracht van de inhoud van de ontvangen post. Dat [A] nauwelijks Nederlands spreekt of leest en eiser om die reden niet op de hoogte kon brengen van de inhoud van het primaire besluit, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser komt en blijft. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser voor, tijdens en na zijn verblijf in Turkije niet in staat was om met hulp van derden zijn belangen te behartigen, waaronder het waarnemen van de voor hem bestemde post. Gelet op het voormelde is van niet zorgvuldig handelen dan wel niet handelen conform de algehele beginselen van behoorlijk bestuur door verweerder, zoals eiser stelt, dan ook geen sprake.
Eisers detentie en het hem opgelegde huisverbod kunnen evenmin de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Immers, eisers detentie en het hem opgelegde huisverbod laten onverlet dat het eisers verantwoordelijkheid is en blijft om er voor te zorgen dat hij op de hoogte wordt gebracht van de inhoud van de ontvangen post. Gesteld noch gebleken is dat eiser vanwege zijn detentie en het hem opgelegde huisverbod niet in staat was om ervoor te zorgen dat hij (tijdig) op de hoogte zou worden gebracht van zijn post. Hierbij acht de rechtbank van belang dat ook gedurende de detentie en het huisverbod eiser ter behartiging van zijn belangen de hulp van derden had kunnen inschakelen, waartoe hij gezien de ingeroepen bijstand van zijn gemachtigde in staat is gebleken.
5. Omdat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het oordeel leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid vanmr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 juni 2020.Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier is verhinderdrechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnen zes weken na de dag van verzending daarvanhoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.