In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 mei 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene, geboren in 1955, die verblijft in GGZ Centraal. De officier van justitie had op 11 mei 2020 verzocht om voortzetting van de crisismaatregel die op 8 mei 2020 was opgelegd. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 mei 2020, waarbij de betrokkene niet aanwezig was omdat zij sliep. Zowel de afdelingsarts als de advocaat van de betrokkene waren van mening dat het niet wenselijk was om haar wakker te maken, gezien haar verwarde toestand en het gebrek aan slaap in de dagen voorafgaand aan de behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, veroorzaakt door een psychische stoornis, en dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kan worden afgewacht. De rechtbank heeft de noodzaak van verschillende vormen van verplichte zorg, zoals het toedienen van vocht, voeding en medicatie, en het beperken van de bewegingsvrijheid, onderbouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om het dreigende nadeel af te wenden en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn.
De rechtbank heeft de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend voor een periode van drie weken, tot en met 4 juni 2020. De beschikking is mondeling gegeven door rechter J.P.M. Schwillens en is schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.