ECLI:NL:RBMNE:2020:2005

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
16/032774-20; 03/700091-15 (tul); 16/125560-18 (tul); 16/659558-18 (tul).
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zwaar lichamelijk letsel en bezit van hennep met gevolg van letsel

Op 29 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en het bezit van hennep. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 februari 2020 in Utrecht, waarbij de verdachte de aangeefster bedreigde met de dood. De aangeefster, die in paniek was, sprong van het balkon en liep daarbij zwaar lichamelijk letsel op, namelijk inzakkingsfracturen aan haar wervelkolom. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging door de verdachte, die de woorden 'Ik ga jou doodschieten' uitsprak, een directe aanleiding was voor de sprong van de aangeefster. De rechtbank vond dat de verdachte schuld had aan het letsel van de aangeefster, maar sprak hem vrij van de mishandeling en de zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze feiten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 540 gram hennep. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een contactverbod met de aangeefster voor de duur van 2 jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de aangeefster van € 1.911,90.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/032774-20; 03/700091-15 (tul); 16/125560-18 (tul); 16/659558-18 (tul).
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 mei 2020
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1992] in [geboorteplaats] (Marokko),
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Grave.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft plaatsgevonden op 15 mei 2020. Verdachte was bij de zitting aanwezig, waardoor sprake is van een vonnis op tegenspraak. Verder waren bij de zitting aanwezig:
- de officier van justitie: mr. A. Drogt;
- de advocaat van verdachte: mr. S. de Korte;
- de advocaat van de benadeelde partij: mr. M. Kubatsch;
- een medewerker van Slachtofferhulp Nederland: [A] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij zich op 3 februari 2020 in Utrecht schuldig heeft gemaakt aan:
1. mishandeling van [slachtoffer] ;
2. bedreiging van [slachtoffer] ;
3. zware mishandeling van [slachtoffer] (primair), dan wel poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] (subsidiair), dan wel het hebben van schuld aan het oplopen van zwaar lichamelijk letsel door [slachtoffer] (meer subsidiair);
4. het opzettelijk aanwezig hebben van 540 gram hennep.
Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De volledige tenlastelegging is in de bijlage bij dit vonnis opgenomen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in deze zaak, moet zij kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mocht verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kunnen feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 4 wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 tot en met 3 wijst zij op de aangifte in combinatie met het feit dat aangeefster van het balkon is gesprongen, de verklaring die aangeefster in paniek tegen getuige [getuige] en de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft afgelegd en het telefoongesprek dat het nichtje van aangeefster heeft gevoerd met de verbalisanten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft verzocht verdachte van alle tenlastegelegde feiten vrij te spreken. Ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft hij aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Een deel van de onder feit 2 weergegeven uitspraken is volgens de advocaat bovendien niet dreigend van aard. Gelet op het feit dat verdachte van feit 1 en feit 2 zou moeten worden vrijgesproken, dient volgens de advocaat ook vrijspraak te volgen ten aanzien van feit 3. Volgens hem kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of dat de sprong van het balkon de schuld of een rechtstreeks (te verwachten) gevolg was van strafbare gedragingen van verdachte. Ook kan het letsel van aangeefster volgens hem niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 4 heeft de advocaat opgemerkt dat niet kan worden bewezen dat de hennep van verdachte was. Verdachte ontkent dat de hennep van hem was en uit het dossier blijkt dat meerdere mensen gebruik konden maken van de woning van verdachte, omdat de voordeur niet op slot kon.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op maandag 4 februari 2020 (de rechtbank begrijpt: maandag 3 februari 2020) omstreeks 18:09 uur in de woning van [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] was. [2] Zij hoorde [verdachte] op een gegeven moment schreeuwen “Ik ga jou dood schieten”. Zij werd hierdoor zo bang dat ze naar het balkon is gerend en naar beneden is gesprongen. [3]
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op maandag 3 februari 2020 bij hem in de woning was en van het balkon naar beneden is gesprongen. Vlak voordat zij dat deed, is hij in de woonkamer boos op aangeefster afgelopen. Hij heeft een kleine woning. Het balkon grenst aan de woonkamer. [4]
[getuige] heeft verklaard dat zij op maandag 3 februari 2020 omstreeks 18:50 uur in haar woning aan de [adres] te [woonplaats] was. [5] Zij hoorde een vrouwenstem roepen: “Je moet me helpen”. Zij zag een vrouw die in paniek was. Zij hoorde de vrouw zeggen “Straks word ik neergeschoten” of woorden van gelijke strekking. Zij zag dat de vrouw erg bang was. Zij hoorde de vrouw het volgende zeggen:
- dat ze van het balkon gesprongen was;
- dat hij haar wilde vermoorden. [6]
Het dossier bevat een geneeskundige verklaring met betrekking tot het letsel van [slachtoffer] . Hierop is vermeld:
Inzakkingsfracturen thoracale wervelkolom.
Geschatte duur van de genezing: 1 jaar (dan staat nog policontrole orthopedie ingepland) [7]
Verbalisant [verbalisant 1] is op 3 februari 2020 omstreeks 19:00 uur de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] binnengetreden. [8] Op het moment dat hij in de badkamer kwam, rook hij direct een zeer penetrante lucht, die hij herkende als een henneplucht. Hij zag dat op de wasmachine een tas met daarin twee plastic tassen stond. Op het moment dat hij deze tassen opende, zag hij dat er henneptoppen in zaten. [9]
De inhoud van de twee plastic tassen is onderzocht. [10] De netto hoeveelheid plantdelen bedroeg 540 gram. Er is een indicatieve test uitgevoerd. De test gaf een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep. [11]
Vrijspraak feit 1 en partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling en voor het grootste deel van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreigingen. De rechtbank licht dat als volgt toe.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat aangeefster op 3 februari 2020 in de woning van verdachte is geweest, daar van het balkon naar beneden is gesprongen en daaraan inzakkingsfracturen aan haar wervelkolom heeft overgehouden. Over de vraag waarom aangeefster naar de woning van verdachte is gekomen en wat er in de woning is gebeurd, lopen de verklaringen uiteen. Volgens aangeefster is zij naar de woning van verdachte gegaan omdat zij een appje kreeg van verdachte waarin hij haar dwong om naar zijn woning te komen. Volgens verdachte bevond aangeefster zich onverwacht in zijn woning toen hij thuiskwam en ontstond er ruzie, omdat hij wilde dat aangeefster zijn woning verliet. Aangeefster verklaart dat verdachte haar in zijn woning heeft mishandeld en heeft bedreigd en dat zij zo bang was dat verdachte haar iets aan zou doen, dat zij zich genoodzaakt voelde om van het balkon te springen. Verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft mishandeld of bedreigd en verklaart dat aangeefster zonder duidelijke reden van het balkon is gesprongen.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige of aangever. Alleen de verklaring van aangeefster is dus onvoldoende. Er moet meer bewijs zijn, iets dat de aangifte ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat er om dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vinden in een of meer andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feitelijke gang van zaken voorafgaande aan de sprong van het balkon door aangeefster bevinden zich (afgezien van één bedreiging, waarover later meer) geen andere bewijsmiddelen in het dossier dan de verklaring van aangeefster en die van verdachte. De verklaring van aangeefster vindt in zoverre geen ondersteuning in andere bewijsmiddelen.
De politie heeft wel gezocht naar steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster. Zo heeft de politie bijvoorbeeld gezocht naar het appbericht dat aangeefster van verdachte zou hebben gekregen, waarin hij haar zou hebben gedwongen om naar zijn woning te komen. Bij onderzoek aan de telefoons van verdachte en aangeefster is dat appbericht niet aangetroffen. Ook heeft de politie buurtonderzoek gedaan, omdat aangeefster had verklaard dat zij heel hard heeft geschreeuwd toen verdachte haar mishandelde en bedreigde, in de hoop dat de buren haar zouden horen. Uit dat buurtonderzoek kwam naar voren dat de buren, die thuis waren op het moment dat aangeefster en verdachte in het appartement van verdachte waren, geen ruzie of geschreeuw hebben gehoord, terwijl ze verklaarden dat hun woningen redelijk gehorig zijn. De door aangeefster gestelde mishandelingen worden ook niet ondersteund door bijvoorbeeld een letselverklaring. In het dossier zit een foto waarop een blauwe plek op de bovenarm van aangeefster te zien is. Niet duidelijk is echter waar en wanneer deze foto is gemaakt. Bovendien kan ook niet worden vastgesteld waardoor deze blauwe plek is veroorzaakt. Aangeefster heeft verklaard dat ze na de sprong van het balkon op haar voeten is geland en vervolgens is omgevallen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden uitgesloten dat de blauwe plek is veroorzaakt door de val van aangeefster na de sprong van het balkon.
Het voorgaande betekent niet dat het niet zo kan zijn gegaan als aangeefster heeft verklaard, maar wel dat voor een bewezenverklaring van de onder feit 1 en van het merendeel van de onder feit 2 genoemde feiten onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is.
Bewijsoverwegingen feit 2
De rechtbank is van oordeel dat wat feit 2 betreft op grond van het dossier alleen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte tegen aangeefster heeft geschreeuwd dat hij haar zou doodschieten. De rechtbank leidt dit niet alleen uit de verklaring van aangeefster af, maar ook uit de verklaring van getuige [getuige] , die verklaart dat aangeefster haar woning was binnengekomen (terwijl getuige en aangeefster elkaar helemaal niet kennen), dat aangeefster in grote paniek was en aangaf bang te zijn dat zij zou worden neergeschoten. Daarbij komt dat de rechtbank van oordeel is dat niet aannemelijk is dat aangeefster zomaar van het balkon is gesprongen, zoals verdachte stelt. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte gedreigd heeft aangeefster dood te schieten.
Bewijsoverwegingen feit 3 - algemeen
Aangeefster heeft ten gevolge van haar sprong van het balkon inzakkingsfracturen aan haar wervelkolom opgelopen. Gelet op de geschatte genezingsduur van één jaar en het feit dat ook daarna controle nog noodzakelijk is, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte door zijn gedrag (voorwaardelijk) opzet dan wel schuld heeft gehad aan het door aangeefster opgelopen letsel.
Vrijspraak feit 3 primair en subsidiair
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte door het bedreigen van aangeefster met de woorden ‘ik ga jou doodschieten’ (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de sprong van het balkon en het daarbij opgelopen letsel. De woordelijke bedreiging van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster, ook niet in die zin dat het (gelet op de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder de bedreiging heeft plaatsgevonden) niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, willens en wetens zou hebben aanvaard. Verdachte zal dan ook van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen feit 3 meer subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat er wel voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor bewezenverklaring van het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde.
Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat aangeefster ten gevolge van de bedreiging door verdachte van het balkon is gesprongen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn woning klein is en dat het balkon grenst aan de woonkamer. Ook heeft verdachte verklaard dat hij, vlak voordat aangeefster van het balkon sprong, boos op haar afgelopen is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door onder die omstandigheden aangeefster de bedreigende woorden toe te roepen “Ik ga jou doodschieten”, de situatie in het leven heeft geroepen die het slachtoffer ertoe heeft gebracht om van het balkon te springen om zo aan verdachte te ontkomen. De algemene menselijke ervaring leert immers dat als iemand wordt geconfronteerd met zulke dreigende taal zal proberen te vluchten. Naar het oordeel van de rechtbank was het voor verdachte voorzienbaar dat een van de mogelijkheden voor aangeefster om aan hem te ontkomen en een einde te maken aan de bedreigende situatie, een vlucht via het balkon was. Uit het feit dat aangeefster van het balkon is gesprongen, leidt de rechtbank af dat zij geen mogelijkheid zag om om verdachte - die op haar af kwam lopen - heen te komen en dat zij daarom geen andere uitweg zag dan te vluchten via het balkon.
De rechtbank is in het licht van het hiervoor overwogene dan ook van oordeel dat de sprong van het balkon een rechtstreeks te voorzien gevolg was van het handelen van verdachte en dat het door de sprong ontstane letsel ook te wijten is aan de schuld van verdachte. Zij acht het meer subsidiair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 4
De rechtbank constateert dat de hennep - vrijwel direct nadat verdachte zijn woning had verlaten - op een zichtbare plek in de woning is aangetroffen. De rechtbank acht het derhalve niet aannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennep in zijn woning. Zij stelt vast dat de hennep zich in de machtssfeer van verdachte bevond, waardoor wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte:
feit 2
op 3 februari 2020 te Utrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de
woorden toegevoegd “Ik ga jou doodschieten”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 3 meer subsidiair
op 3 februari 2020 te Utrecht grovelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig tegen [slachtoffer] de woorden had geroepen “ik ga jou dood schieten”, waardoor die [slachtoffer] geen andere uitweg zag dan vanaf het balkon (op de eerste verdieping) naar beneden te springen, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken rugwervels, heeft bekomen,
feit 4
op 3 februari 2020 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 540 gram henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal worden vrijgesproken van alles wat meer in de tenlastelegging is opgenomen dan wat hierboven is bewezen verklaard. De rechtbank heeft spel- en typfouten in de tenlastelegging aangepast, maar dat is niet in het nadeel van verdachte gebeurd.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Er is niet gebleken dat er zo'n rechtvaardigingsgrond voor de door verdachte gepleegde feiten bestond. Deze feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door verdachte gepleegde strafbare feiten:
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3
: aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Er is niet gebleken dat er in het geval van verdachte sprake is van zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van alle vier de feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Zij heeft gevorderd daarnaast op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod met aangeefster op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft, indien verdachte voor een of meerdere feiten wordt veroordeeld, verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Wanneer verdachte langer gedetineerd blijft, is de kans reëel dat hij zijn woning zal verliezen. De advocaat heeft daarom verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen. Ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde contactverbod heeft de advocaat opgemerkt dat dit niet nodig is, aangezien verdachte geen contact meer wil met aangeefster. Indien de rechtbank een contactverbod toch nodig acht, heeft de advocaat verzocht dit niet als vrijheidsbeperkende maatregel, maar als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan bedreiging. Aangeefster heeft zich door deze bedreiging dusdanig angstig gevoeld, dat zij zij zich genoodzaakt voelde van het balkon te springen, ten gevolge waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Aangeefster ervaart hierdoor nu nog steeds pijn en angst. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van hennep. Gezien de hoeveelheid aangetroffen hennep kan het niet anders dan dat deze voor verdere verspreiding was bedoeld. Het gebruik van hennep kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat de handel in hennep gepaard gaat met verschillende vormen van criminaliteit. De rechtbank neemt verdachte deze feiten kwalijk.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de justitiële documentatie (het ‘strafblad’) van verdachte van 8 april 2020. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten en bovendien nog in de proeftijd van drie voorwaardelijk opgelegde straffen liep. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Uit het reclasseringsadvies van Tactus Reclassering Flevoland van 14 april 2020 blijkt dat de reclassering geen toegevoegde waarde ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden met een reclasseringstoezicht, aangezien betrokkene al professionele hulpverlening ontvangt en er geen sprake is van een hulpvraag. De reclassering acht het wel van belang dat betrokkene geen contact meer zal hebben met aangeefster. Zij schat het risico op recidive namelijk in als gemiddeld tot hoog.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in deze zaak passend is. Omdat deze straf lager is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, is de voorlopige hechtenis van verdachte per 15 mei 2020 opgeheven. Hiervan is een aparte beslissing opgemaakt.
Naast de gevangenisstraf zal aan verdachte op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod met aangeefster worden opgelegd voor de duur van 2 jaar. Per overtreding van dit contactverbod zal hechtenis voor de duur van 1 week, met een maximale duur van 6 maanden, worden toegepast. Omdat er, gelet op de inschatting van het recidiverisico door de reclassering, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangeefster, beveelt de rechtbank dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 13.965,84. Dit bedrag bestaat uit € 11.715,84 aan materiële schade (te weten € 385,00 aan eigen risico, € 881,90 aan beschadigde/vermiste kleding en tas,
€ 468,44 aan vermiste inhoud van de tas en € 9.980,50 aan studievertraging) en € 2.250,00 aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen, met uitzondering van de kosten voor de sjaal. Zij heeft daarnaast aangegeven de kosten voor de inhoud van de tas te schatten op een totaalbedrag van € 200,00.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft hij verzocht de immateriële schade te matigen, de kosten voor de sjaal af te wijzen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het gedeelte van de vordering dat ziet op schoenen, de tas met inhoud en de studievertraging. Meer subsidiair heeft hij verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten schade heeft opgelopen. Zij waardeert de immateriële schade op een bedrag van € 1.250,00 en stelt de materiële schade vast op € 661,90. Het toegewezen bedrag aan materiële schade bestaat uit € 385,00 aan eigen risico, € 27,99 voor de in het ziekenhuis doorgeknipte BH,
€ 19,95 voor de in het ziekenhuis doorgeknipte blouse, € 19,97 voor de in het ziekenhuis doorgeknipte trui, € 8,99 voor de verdwenen tas en € 200,00 voor de inhoud van deze tas. De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van deze kostenposten voldoende is onderbouwd en dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het handelen van verdachte.
De rechtbank verklaart aangeefster niet-ontvankelijk in het gedeelte van de vordering dat ziet op de schoenen, de sjaal en de studievertraging. Ten aanzien van de schoenen overweegt de rechtbank dat onduidelijk is waarom deze niet gerepareerd konden worden en ten aanzien van de sjaal wordt overwogen dat onvoldoende is onderbouwd dat deze ten gevolge van het handelen van verdachte vermist is geraakt. Ten aanzien van de studievertraging wordt overwogen dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering - mede gelet op het feit dat veel opleidingen ten gevolge van het coronavirus tijdelijk geheel of gedeeltelijk stil zijn komen te liggen en daarnaast onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij het studiejaar wel zou hebben gehaald wanneer het bewezenverklaarde niet zou hebben plaatsgevonden - een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering aldus toe tot een bedrag van € 1.911,90, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De schadevergoedingsmaatregel houdt in dat de benadeelde partij niet zelf contact hoeft op te nemen met verdachte om het toegewezen bedrag te krijgen, maar dat de Staat dit namens de benadeelde partij zal doen. Verdachte zal het toegewezen bedrag dus aan de Staat moeten betalen en de Staat zal het bedrag dan weer aan de benadeelde partij uitbetalen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld tot het betalen van de kosten die de benadeelde partij in het kader van de tenuitvoerlegging van dit vonnis heeft gemaakt of nog zal moeten maken.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Verdachte liep ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in de proeftijd van drie voorwaardelijk opgelegde straffen:
- onder parketnummer 03/700091-15: een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
- onder parketnummer 16/125560-18: een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken;
- onder parketnummer 16/659558-18: een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd alle vorderingen tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft verzocht de vorderingen af te wijzen, aangezien sprake was van andersoortige feiten. Ook heeft hij aangegeven dat de vordering met parketnummer 03/700091-15 niet toegewezen kan worden, nu verdachte in deze zaak niet is verschenen en niet is gebleken dat het vonnis op de juiste wijze aan verdachte is betekend.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich gedurende de proeftijd van drie voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Zij wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straffen toe, aangezien zij geen aanleiding ziet om deze vorderingen af te wijzen. Dat twee van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen zijn opgelegd wegens andersoortige feiten, acht de rechtbank niet relevant. Ten aanzien van de vordering met parketnummer 03/700091-15 merkt de rechtbank op dat uit het vonnis - waarin verdachte overigens net als in de onderhavige zaak is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet - blijkt dat verdachte zich op de zitting heeft laten vertegenwoordigen door een advocaat, waardoor het verweer dat niet is gebleken dat het vonnis op de juiste wijze aan hem is betekend, niet slaagt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De rechtbank heeft de volgende artikelen toegepast:
- 36 f, 38v, 38w, 57, 285 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.
- 3 en 11 van de Opiumwet.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, feit 3 primair en feit 3 subsidiair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2, feit 3 meer subsidiair en feit 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van
2 jaar;
- beveelt dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal zoeken en/of hebben met [slachtoffer] , geboren op [2000] ;
- beveelt dat voor het geval de maatregel wordt overtreden telkens 1 week hechtenis wordt toegepast;
- beveelt dat de totale duur van de toe te passen hechtenis ten hoogste 6 maanden bedraagt;
- beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij [slachtoffer] (feit 2)
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van €
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij in het resterende gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aan kan brengen;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 1.911,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2020 tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 29 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 03/700091-15
  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe;
  • gelast dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden ten uitvoer zal worden gelegd;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/125560-18
  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe;
  • gelast dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken ten uitvoer zal worden gelegd;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/659558-18
  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe;
  • gelast dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden ten uitvoer zal worden gelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter,
mrs. C. van de Lustgraaf en I.G.C. Bij de Vaate, rechters,
bijgestaan door mr. M.Z. Schoppink, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2020.
Mr. Bij de Vaate is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 3 februari 2020, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) bij de nek/hals, althans het lichaam vast te pakken en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, tegen het lichaam te duwen en/of op de grond te gooien en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) tegen de armen en/of benen, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- ( vervolgens) bij de nek/hals, althans het lichaam, vast te pakken en/of (daarbij) zijn, verdachtes, hand voor de mond van die [slachtoffer] te houden en/of die [slachtoffer] naar de bank te sleuren;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 3 februari 2020, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de
woorden toegevoegd
- “ Jij gaat echt niet weg nu wij gaan praten” en/of “Kankerhoer” en/of
- “ Ik ga voor jou zitten als het moet” en/of
- “ Doe maar want ik vermink je hele gezicht, niemand gaat meer naar jou omkijken” en/of
- “ Ik ga jou doodschieten”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij, op of omstreeks 3 februari 2020, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken rugwervels, heeft toegebracht, door opzettelijk
- terwijl voornoemde [slachtoffer] naar de voordeur was gelopen en/of door de verdachte bij haar nek was vastgepakt en/of (vervolgens) op de grond en/of door de verdachte op de (zit)bank (in de woonkamer) was gegooid/geworpen,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) tegen de armen en/of benen, althans tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] bij de nek/hals, althans het lichaam, vast te pakken en/of (daarbij) zijn, verdachtes, hand voor de mond van die [slachtoffer] te houden en/of
- ( daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: “Jij gaat echt niet weg nu wij gaan praten” en/of “Kankerhoer” en/of “Ik ga voor jou zitten als het moet” en/of “Doe maar want ik vermink je hele gezicht, niemand gaat meer naar jou omkijken” en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer] zich had losgerukt en/of nogmaals naar de voordeur was gelopen, nogmaals die [slachtoffer] bij haar nek had gepakt en had teruggetrokken naar de (zit)bank (in de woonkamer) en/of haar daarbij de woorden had geroepen “ik ga jou dood schieten” en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] geen andere uitweg zag dan vanaf het balkon (op de eerste verdieping) naar beneden te springen;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 februari 2020, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- terwijl voornoemde [slachtoffer] naar de voordeur was gelopen en/of door de verdachte bij haar nek was vastgepakt en/of (vervolgens) op de grond en/of door de verdachte op de (zit)bank (in de woonkamer) was gegooid/geworpen, hij, verdachte,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) tegen de armen en/of benen, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] bij de nek/hals, althans het lichaam, heeft vastgepakt en/of (daarbij) zijn, verdachtes, hand voor de mond van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of
- ( daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Jij gaat echt niet weg nu wij gaan praten” en/of “Kankerhoer” en/of “Ik ga voor jou zitten als het moet” en/of “Doe maar want ik vermink je hele gezicht, niemand gaat meer naar jou omkijken” en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer] zich had losgerukt en/of nogmaals naar de voordeur was gelopen, hij, verdachte, nogmaals die [slachtoffer] bij haar nek heeft gepakt en heeft teruggetrokken naar de (zit)bank (in de woonkamer) en/of daarbij de woorden heeft geroepen “ik ga jou dood schieten” en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] geen andere uitweg zag dan vanaf het balkon (op de eerste verdieping) naar beneden te springen, terwijl de verdere uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 februari 2020, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
- terwijl voornoemde [slachtoffer] naar de voordeur was gelopen en/of door de verdachte bij haar nek was vastgepakt en/of (vervolgens) op de grond en/of door de verdachte op de (zit)bank (in de woonkamer) was gegooid/geworpen,
- ( vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) tegen de armen en/of benen, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] bij de nek/hals, althans het lichaam, heeft vastgepakt en/of (daarbij) zijn, verdachtes, hand voor de mond van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of
- ( daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegg: “Jij gaat echt niet weg nu wij gaan praten” en/of “Kankerhoer” en/of “Ik ga voor jou zitten als het moet” en/of “Doe maar want ik vermink je hele gezicht, niemand gaat meer naar jou omkijken” en/of
- terwijl voornoemde [slachtoffer] zich had losgerukt en/of nogmaals naar de voordeur was gelopen, nogmaals die [slachtoffer] bij haar nek had gepakt en had teruggetrokken naar de (zit)bank (in de woonkamer) en/of haar daarbij de woorden had geroepen “ik ga jou dood schieten” en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] geen andere uitweg zag dan vanaf het balkon (op de eerste verdieping) naar beneden te springen, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere gebroken
rugwervels, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze [slachtoffer] was ontstaan;
( art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij, op of omstreeks 3 februari 2020, te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 540 gram (gedroogde) henneptoppen, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 februari 2020, genummerd PL0900-2020036185 (31Pony20), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 95. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 8.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 9.
4.Proces-verbaal ter terechtzitting van 15 mei 2020.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , p. 79.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , p. 80.
7.Een geschrift, te weten: een geneeskundige verklaring, p. 1 van het aanvullend proces-verbaal met registratienummer PL0900-2020036185-1.
8.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 2] , p. 15.
9.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant [verbalisant 2] , p. 16.
10.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen door verbalisant [verbalisant 3] , p. 70.
11.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen door verbalisant [verbalisant 3] , p. 72.