Op 28 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak betreft een verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten na een gewijzigde beslissing op bezwaar. Verweerder had op 12 juli 2019 een besluit genomen waartegen verzoekster in beroep ging. Op 26 februari 2020 trok verweerder dit besluit in, waardoor verzoekster haar beroep introk en om proceskostenvergoeding vroeg. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft niet gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond is. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 47,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid van de Awb. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier J.T. Boddeus. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.