Overwegingen
1. Deze zaken gaan over de vraag of de twee omgevingsvergunningen die het college aan [derde-partij 1] B.V. heeft verleend voor het bouwen van een woning aan de [adres] (de bestreden besluiten) in stand kunnen blijven.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de voorzieningenrechter direct op de beroepen heeft beslist. In de tussenuitspraak heeft de voorzieningenrechter, kort gezegd, overwogen dat de bestreden besluiten motiveringsgebreken hebben. Die gebreken zien op de afwijking van het bestemmingsplan voor de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, en op het toestaan van de erker in de bestemming ‘Tuin’. Over de andere beroepsgronden van eisers – over de overige bouwregels, welstand en het gebruik van de woning/bijbehorende bouwwerken als taxibedrijf – heeft de voorzieningenrechter in de tussenuitspraak geoordeeld dat deze niet slagen.
3. De voorzieningenrechter blijft bij alles wat hij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Eisers hebben de voorzieningenrechter in hun zienswijze gevraagd in deze einduitspraak in aanmerking te nemen dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een planregel van het bestemmingsplan letterlijk moet worden uitgelegd. Volgens eisers is de voorzieningenrechter in de tussenuitspraak bij zijn oordeel over het gebruik van de woning/bijbehorende bouwwerken als taxibedrijf uitgegaan van een interpretatie van het bestemmingsplan en niet van de letterlijke tekst. Het staat de voorzieningenrechter niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. Zo’n zeer uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de orde. Hij blijft daarom ook op dit punt bij wat hij in de tussenuitspraak heeft overwogen.
4. Het geschil dat na de tussenuitspraak nog resteert gaat over de afwijking van het bestemmingsplan voor de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij het bouwplan en het toestaan van de erker in de bestemming ‘Tuin’. In deze uitspraak zal de voorzieningenrechter beoordelen of het college met de aanvullende motivering de gebreken in de bestreden besluiten hierover heeft hersteld. Het oordeel van de voorzieningenrechter geldt voor beide bestreden besluiten, omdat de twee bouwplannen op de onderdelen waarover het geschil nog gaat niet verschillen.
De herstelpoging van het college
Maximaal toegestane oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken
5. Het college heeft in de aanvullende motivering de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij het bouwplan berekend. Vervolgens heeft het college beoordeeld met hoeveel m2 de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij het bouwplan het op grond van het bestemmingplan toegestane maximum daaraan overschrijdt. Het heeft daarbij nu ook de tweede bouwlaag van de bouwplannen betrokken. Het college heeft erkend dat de berekende overschrijding niet gering is, zoals in de bestreden besluiten wel was overwogen.
6. Het college acht de vastgestelde, niet geringe, overschrijding niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en vindt dat artikel 4, aanhef, eerste lid, onder 1, van bijlage II van het Besluit ruimtelijke ordening (Bor) daarom kan worden toegepast om van het bestemmingsplan af te wijken. Het college overweegt daarbij dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken die in en buiten het bebouwingsgebied met de aarde zijn verbonden is beperkt tot 19 m2. Deze bijbehorende bouwwerken zijn van invloed op de ruimtelijke uitstraling van het gehele bouwwerk, omdat deze bouwwerken waarneembaar zijn vanaf de openbare weg. Het overgrote deel van de overschrijding van de toegestane oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken wordt echter veroorzaakt door de realisering van de tweede bouwlaag, die als zodanig zelf een bijbehorend bouwwerk is. Deze tweede bouwlaag leidt niet tot een toename van de omvang, inhoud en bebouwde oppervlakte van de woning. Het bestemmingsplan staat een maximale bouwhoogte van 10 meter toe. Het uiterlijk van het hoofdgebouw ondergaat door de realisering van de tweede bouwlaag geen wijziging. Van buiten is niet zichtbaar of er wel of geen verdieping in de kap is aangebracht. Ook de aanwezigheid van dakramen brengt niet met zich mee dat van buiten zichtbaar is dat er inpandig al dan niet een bouwlaag aanwezig is. De bouwlaag lost volgens het college als het ware op in het hoofdgebouw.
7. Over de plaats van de erker stelt het college in de aanvullende motivering dat deze voor circa 65% in de bestemming ‘Tuin’ staat. Binnen deze bestemming is op grond van het bestemmingsplan een erker alleen toegestaan als deze aan de voorzijde van de woning is gesitueerd. Bij het bouwplan is de erker aan de zijkant van de woning voorzien. Het college acht een erker op deze plaats ruimtelijk aanvaardbaar. Daarbij overweegt het college dat nog geen 2% van het perceelsgedeelte met de bestemming ‘Tuin’ in gebruik is voor de erker. De erker is qua omvang en uitstraling een dermate ondergeschikt onderdeel van het bouwwerk, dat de erker geen onevenredige afbreuk doet aan de ruimtelijke uitstraling van de woning. Het college betrekt daarbij dat aan een ander deel van de woning een erker op grond van het bestemmingsplan wel is toegestaan en de bebouwingsdichtheid van het perceel passend is bij de bebouwingsdichtheid van de omliggende percelen. De groene omzoming van het bouwvlak heeft tot doel om de bomen rondom het perceel zoveel mogelijk te handhaven. De strook met de bestemming ‘Tuin’ markeert als het ware het oorspronkelijke boerenerf en vormt het kader van het ensemble van vier woningen op het voormalig agrarische perceel. De oorspronkelijke contour blijft gehandhaafd. Daarom geeft het college in aanvulling op de bestreden besluiten niet alleen toepassing aan artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor voor de oppervlakte van de erker als onderdeel van de bijbehorende bouwwerken, maar ook voor de plaats van de erker aan de zijgevel van de woning.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
8. Bij zijn besluitvorming over de aanvragen heeft het college beleidsruimte. Als het college van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De voorzieningenrechter toetst of het college met de nadere motivering bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit zou hebben kunnen komen.
9. De voorzieningenrechter kan de aanvullende motivering van het college dat de afwijkingen van het bestemmingsplan bij het bouwplan voor de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken en de situering van de erker in de bestemming ‘Tuin’ aan de zijgevel van de woning niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening volgen. Het college kan zich op basis van de aanvullende motivering in redelijkheid op het standpunt stellen dat de twee bouwplannen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft hiermee de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken hersteld.
10. De voorzieningenrechter blijft bij zijn beoordeling buiten de discussie tussen partijen over de exacte gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken. Zelfs als de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zoals eisers deze hebben opgenomen in hun zienswijze juist is – en de berekening door het college in de aanvullende motivering dus inderdaad onjuistheden en onvolledigheden bevat – blijft de motivering van het college dat de afwijking van het bestemmingsplan op dit punt niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening staan. Met het college constateert de voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat de afwijking van het bestemmingsplan op dit punt niet gering, maar groot is, komt door de realisatie van de tweede bouwlaag. Deze bouwlaag wordt inpandig gerealiseerd. Een kap met de omvang en hoogte zoals deze met het bouwplan wordt gerealiseerd is niet in strijd met het bestemmingsplan. Ook ramen in de voorgevel zijn rechtens toegestaan en zijn niet noodzakelijkerwijs het gevolg van een tweede bouwlaag. De voorzieningenrechter kan het college volgen in zijn motivering dat de ruimtelijke uitstraling van deze tweede bouwlaag binnen een rechtens toegestane kap klein is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college daarmee de belangen van eisers voldoende bij de besluitvorming betrokken. Eisers wijzen in hun zienswijze in dit verband nog op de kap van bomen die op het perceel zou plaatsvinden c.q. hebben plaatsgevonden. Deze gestelde bomenkap maakt geen onderdeel uit van de bestreden besluiten en is niet het gevolg van de realisatie van een tweede bouwlaag binnen een rechtens toegestane woning met een kap van 10 meter hoog. Een (eventuele) kap van bomen maakt niet dat de realisatie van een tweede bouwlaag bij dit bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
11. De voorzieningenrechter volgt eisers niet in hun stelling die zij in hun zienswijze innemen, dat het college nog steeds niet heeft onderkend dat de plaats van de erker in strijd is met het bestemmingsplan. Het college overweegt in de aanvullende motivering expliciet dat een erker aan de zijkant van de woning in strijd is met de bestemming ‘Tuin’. Vervolgens heeft het college gemotiveerd waarom het van mening is dat een erker op deze plaats ruimtelijk aanvaardbaar is en het daarom met toepassing van artikel 4 van bijlage II van het Bor hiervoor een omgevingsvergunning kan verlenen. De voorzieningenrechter kan deze motivering volgen.
12. Uit de tussenuitspraak volgt dat de beroepen gegrond zijn. De voorzieningenrechter zal de bestreden besluiten vernietigen, omdat deze in strijd zijn met het motiveringsbeginsel, zoals dat is opgenomen in de artikelen 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het college met de aanvullende motivering de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
13. Dit betekent voor partijen dat de woning conform (een van) de verleende omgevingsvergunningen mag worden gebouwd.
14. Omdat de voorzieningenrechter de beroepen gegrond verklaart, bepaalt hij dat het college aan eisers het door hen in beide zaken betaalde griffierecht vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.837,50 (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).