ECLI:NL:RBMNE:2020:1988

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
16-274265-19; 16-223847-18 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachte rade door het gooien van zoutzuur

Op 28 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 november 2019 in [woonplaats] zoutzuur in het gezicht van het slachtoffer heeft gegooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die eerder aan haar ex had gevraagd om bijtende middelen, opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte heeft verklaard dat zij het zoutzuur heeft gegooid om het slachtoffer te stoppen, omdat deze spullen van haar moeder zou stelen. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen, waaronder een beschadiging van het hoornvlies van het rechteroog, wat heeft geleid tot een operatie en blijvende schade aan haar gezichtsvermogen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het geding. De rechtbank heeft de vordering van het slachtoffer tot een bedrag van € 26.536,70 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-274265-19; 16-223847-18 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zwolle.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en mr. B.K. Hummen, advocaat te Amsterdam, alsmede mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair
zich op 15 november 2019 te [woonplaats] schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, al dan niet met voorbedachten rade, door een vloeistof met een zeer hoog zuurgehalte in het gezicht en/of elders op het lichaam van [slachtoffer] te gooien;
Subsidiairis dit ten laste gelegd als een poging zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachte raad wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat (voorwaardelijke) opzet op zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen. Verdachte wilde het slachtoffer slechts een fysieke, irriterende prikkel geven om haar zo te laten merken dat ze moest stoppen. Dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard dat het gevolg zou intreden, blijkt niet zonder meer uit het handelen van verdachte. Door ervan uit te gaan dat het een feit van algemene bekendheid is dat zoutzuur gevaarlijk is, wordt miskend dat verdachte geestelijk en lichamelijk gezien niet de gemiddelde Nederlander is. Door haar sterk beperkte gezichtsvermogen kan haar niet worden verweten dat zij de werking van zoutzuur niet heeft opgezocht. Bovendien zijn er diverse contra-indicaties aanwezig waaruit volgt dat verdachte geen weet had van het effect van zoutzuur. Verdachte heeft aan haar ex enkel gevraagd om een middel wat prikt of jeukt. Verdachte ontkent dat zij specifiek om zoutzuur met een bepaald percentage zuur zou hebben gevraagd, of samen met haar ex naar een winkel zou zijn gegaan om dit middel aan te schaffen. Dit laatste wordt ook weersproken door de verklaring van de winkelmedewerker. Daarnaast stond het flesje ook voor het grijpen voor haar blinde zoon, broer en moeder en droeg verdachte zelf geen beschermende kleding waardoor zij het zelf ook over haar heen heeft gekregen. Deze feiten en omstandigheden ondersteunen de stelling dat cliënte een geheel andere intentie had dan het gevolg dat is ingetreden.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat het bestandsdeel voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Het daadwerkelijk pakken van het flesje en het gooien van de inhoud is in een split-second gebeurd, waardoor geen ruimte was voor kalm beraad en zodoende sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ter terechtzitting heeft verdachte het volgende verklaard: [2]
“Het klopt dat ik op 15 november 2019 in de woning van mijn moeder in [woonplaats] zoutzuur heb gegooid richting [slachtoffer] . Zij stond te schreeuwen en ik heb het in de richting gegooid waar het geluid vandaan kwam. [slachtoffer] stal spullen van mijn moeder en ik wilde haar stoppen. Ik heb in oktober 2019 met mijn ex verschillende opties besproken om haar te stoppen. Ik vroeg of hij iets van chloor of terpentine had. Ik heb toen ook zoutzuur genoemd. Op 6 november 2019 heeft mijn ex een flesje aan mij gegeven. Ik wist wat erin zat, namelijk zoutzuur. Dit flesje heb ik vervolgens in de vensterbank van de woonkamer van mijn moeder neergezet. Op 15 november 2019 had ik ruzie met [slachtoffer] . Uiteindelijk ging [slachtoffer] naar de slaapkamer, ze ging nog steeds door. Ik dacht het moet stoppen. Ik ben naar de woonkamer gegaan en heb toen het flesje van de vensterbank gepakt. Ik heb het open gedaan. Toen heb ik het gegooid. ”
Op 17 november 2019 is het slachtoffer [slachtoffer] gehoord op de intensive care waarbij zij het volgende heeft verklaard: [3]
“Ik werk bij [A] , die woont op de [adres] . (…) Dus toen ging [A] verhuizen. (…) Vrijdag moest het huis opgeleverd worden en ik ging er met de auto naar toe. Ik wist dat het hele huis nog vol met rommel stond. Ik kwam binnen en [A] had gezegd dat ze [de rechtbank begrijpt: verdachte] er niet was, maar ze was er wel (…) Ik ben gaan vegen in de slaapkamer. Toen kwam ze naar me toe en ze begon te schelden dat ik weer sieraden had gestolen Toen keek ik op en toen gooide ze wat in mijn gezicht. (…) Het deed heel zeer en het stonk.” [4]
Dhr. M.N. Copper, oogarts in het UMC Utrecht, concludeert op 17 december 2019 dat sprake is van het volgende letsel bij [slachtoffer] : [5]
“Graad III chemisch letsel cornea (hoornvlies) OD [6] .(…) Operatie 22-11-2019: amnion overhechting OD in twee delen. (…) Patiënte is tevens gezien op de polikliniek van de Dermatologie vanwege littekens op met name de schouder rechts ook veroorzaakt door de etsende vloeistof.” [7]
Op 23 februari 2020 is het slachtoffer voor controle geweest in het UMC Utrecht, en uit de oogmeting blijkt dat het zicht met het rechteroog nog 5% is: [8]
“ Visus OD: ec ~0.05.” [9]
Dr. R.P.L. Wisse, oogarts in het UMC Utrecht, laat in reactie op de vraag wat de prognose is voor het aangedane oog op 13 mei 2020 het volgende weten: [10]
“Een specifieke prognose valt in dit soort zaken niet te geven. In zijn algemeenheid kan gesteld wordend dat in gevallen van ernstig chemisch letsel met secundaire limbale stamcel insufficiëntie de behandeling grotendeels bestaat uit het natuurlijk genezingsproces van het oog zo veel mogelijk te ondersteunen, in de hoop een comfortabel en enigszins stabiele situatie te bereiken. Een oog blijft na chemisch letsel doorgaans kwetsbaar voor schade en een uitspraak over het gezichtsvermogen in de toekomst is moeilijk in te schatten.”
Op plaats delict, te weten de woning van de moeder van verdachte, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , heeft een forensisch onderzoek plaatsgevonden: [11]
“Door medewerkers van de brandweer werd de vloeistof welke achter was gebleven in de woning veilig gesteld. (…)De vloeistof werd door mij, op verzoek van de
collega's, verdeeld over een tweetal glazen potten. Het andere deel werd door mij achtergehouden, ingevoerd en verwerkt onder SIN: AANE1059NL voor eventueel nader forensisch onderzoek.” [12]
De vloeistof is onderzocht door het NFI en uit dit onderzoek blijkt het volgende: [13]
“De vloeistof [AANE1059NL] heeft een pH kleiner dan 0, wat betekent dat het een
sterk zuur bevat. Uit het feit dat er tevens chloride in een hoge concentratie in de
vloeistof is aangetoond, volgt dat de vloeistof zoutzuur bevat. (…) De vloeistof [AANE1059NL] is geconcentreerd zoutzuur.” [14]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat de verdachte (geconcentreerd) zoutzuur richting het gezicht van het slachtoffer heeft gegooid; dit bekent verdachte immers ook met haar verklaring ter zitting dat zij heeft gegooid “naar waar het geluid vandaan kwam”. Alvorens tot de conclusie te komen dat de primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade wettig en overtuigend bewezen kan worden, dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, of verdachte ook opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en of dit met voorbedachte raad is gebeurd.
Zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft zoutzuur richting het gezicht van het slachtoffer gegooid, waarbij het zoutzuur (onder andere) in het rechteroog van het slachtoffer terecht is gekomen. Hierdoor is het hoornvlies van het rechteroog beschadigd en ten gevolge hiervan is het slachtoffer aan haar oog geopereerd. Uit de verklaring van de oogarts blijkt dat tijdens een controle op 23 februari 2020 – ongeveer drie maanden na het ontstaan van het chemisch letsel aan het hoornvlies – dat het zicht van het rechteroog 5% bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel, gelet op de aard en de hiervoor genoemde gevolgen, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Zoutzuur is een sterk bijtende stof en kan bij contact met de huid ernstige verwondingen en verminkingen aan het lichaam veroorzaken. Verdachte heeft verklaard dat zij het zoutzuur in de richting van het geluid dat het slachtoffer maakte, heeft gegooid, waardoor het zoutzuur in het oog van het slachtoffer terecht gekomen. De kans dat in de gegeven omstandigheden zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht door met zoutzuur tegen het lichaam van het slachtoffer te gooien, is aanmerkelijk te noemen. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat verdachte geen weet had van de werking van zoutzuur, nu verdachte zelf – naast andere bijtende middelen zoals chloor en terpentine – specifiek om zoutzuur heeft gevraagd en ook wist dat dit in het flesje zat. Verdachte heeft dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij al in oktober 2019 aan haar ex heeft gevraagd of hij bijtende middelen, waaronder zoutzuur, voor haar had. Dit bijtende middel wilde verdachte gebruiken om het slachtoffer te stoppen. Verdachte heeft vervolgens een week voor het incident een flesje gekregen van haar ex, waarvan verdachte wist dat dit zoutzuur was. Dit flesje heeft verdachte in de vensterbank van de woning van haar moeder neergezet, de plek waar het slachtoffer regelmatig kwam. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte heeft immers ruim voor het incident op 15 november 2019 al het plan had opgevat om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft verklaard dat zij op de bewuste dag, naar aanleiding van een ruzie, besloot dat zij het slachtoffer zou stoppen en daarbij dacht aan het flesje dat zij eerder op de vensterbank had gezet. Vervolgens is zij vanuit de slaapkamer waar het slachtoffer zich bevond naar de vensterbank in de woonkamer gelopen, heeft de dop van het flesje gehaald en is terug gelopen naar het slachtoffer. Op dat moment heeft verdachte haar voorgenomen plan ook ten uitvoer gebracht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 15 november 2019 te [woonplaats] aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, een beschadiging van het hoornvlies van het oog heeft toegebracht door een vloeistof met een (zeer) hoog zuurgehalte, in het gezicht en elders op het lichaam van die [slachtoffer] te gooien, waarbij die vloeistof in het gezicht en de ogen en elders op
het lichaam van die [slachtoffer] terecht is gekomen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
-
een gevangenisstraf van 4 (vier) jaar, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 (een) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, meewerken aan diagnostiek en eventuele ambulante behandeling, met inbegrip van een klinische opname (voor de duur van zes tot zeven weken), een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de gemeente [woonplaats] .
- Volgens de officier van justitie moet verdachte, anders dan de psycholoog adviseert niet als verminderd, maar als ‘enigszins verminderd toerekeningsvatbaar’ worden beschouwd, nu er geen sprake is geweest van een impulsieve daad en dus de borderline problematiek daarbij een mindere rol heeft gespeeld.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – waarbij haar gezondheid een grote rol speelt – en de LOVS-richtlijnen, verzoekt de verdediging geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan verdachte reeds heeft uitgezeten; dit heeft ook tot gevolg dat verdachte sneller kan worden geholpen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte raad. De verdachte heeft in de woning van haar moeder - alwaar het slachtoffer aanwezig was om de moeder van verdachte te helpen bij de verhuizing - zoutzuur richting het gezicht van het slachtoffer gegooid. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij het slachtoffer wilde stoppen omdat zij spullen zou stelen van haar moeder. In plaats van de politie zijn werk te laten doen, waar verdachte aangifte had gedaan, heeft verdachte ervoor gekozen om zelf een manier te vinden om het slachtoffer te stoppen. Hierdoor is het slachtoffer een groot deel van haar gezichtsvermogen van haar rechteroog verloren, waarbij het zeer onzeker is of dit in de toekomst zal verbeteren. De gevolgen voor het slachtoffer zijn afschuwelijk en onomkeerbaar. Zoals namens het slachtoffer is verklaard ter zitting, gaat er geen dag in haar leven voorbij zonder dat zij zich geconfronteerd weet met de funeste gevolgen van het handelen van de verdachte. Het vrijwilligerswerk dat het slachtoffer deed, zoals ouderen- en ziekenbezoek en het helpen van vluchtelingen, vindt zij lastig om weer op te pakken omdat zij het vertrouwen in de mensen kwijt is geraakt. Niet alleen fysiek, maar ook psychisch zijn de gevolgen groot voor het slachtoffer. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Omtrent verdachte is op 9 januari 2020 een rapport opgemaakt door F.M. Vuister, klinisch psycholoog. Uit dit rapport komt naar voren dat sprake is van aan Borderline persoonlijkheidsstoornis bij verdachte. De handelingen van verdachte werden deels bepaald en aangestuurd door onder andere de impulsiviteit die een borderline persoonlijkheidsstoornis vaak met zich mee brengt, maar er bleven bij verdachte tegelijkertijd voldoende gedragsmatige mogelijkheden over om haar wensen en verlangens in de richting van het slachtoffer duidelijk te maken. De persoonlijkheidsstoornis van verdachte vertoonde wel enig causaal verband met het ten laste gelegde, waarbij niet alleen de impulsiviteit van verdachte maar ook het zwart/wit-denken en de doorgaans affectieve instabiliteit van betrokkene bepalende factoren waren. De psycholoog adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundige tot de hare en zal verdachte daarom als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen en hiermee rekening houden bij het bepalen van de hoogte van de straf. De rechtbank ziet in het argument van de officier van justitie geen reden om af te wijken van het advies van de deskundige over de toerekeningsvatbaarheid, nu blijkt dat de persoonlijkheidsstoornis bij verdachte meer omvat dan enkel impulsiviteit.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een andere straf dan die vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank zal echter een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de officier van justitie (met dien verstande dat het locatieverbod binnen de bebouwde kom van [woonplaats] geldt), teneinde recidive te voorkomen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Daarbij legt de rechtbank een proeftijd op voor de duur van drie jaren gelet op de aanwezige problematiek bij verdachte. Daarmee wijkt de rechtbank af van het door de officier van justitie gevorderde deel onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit heeft ermee te maken dat zij een ander oordeel heeft over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, en de bij verdachte aanwezige psychische en lichamelijke problematiek sterk heeft laten meewegen bij het bepalen van de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 26.536,70. Dit bedrag bestaat uit € 1.536,70 materiële schade en € 25.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de gehele vordering toe te wijzen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het immateriële gedeelte van de schadevergoeding te matigen, waarbij is verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Limburg en de rechtbank Gelderland, waarbij aanzienlijk lagere bedragen waren toegekend. Ook heeft de verdediging verzocht om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat verdachte het gevorderde bedrag nooit zal kunnen betalen van haar uitkering en zij onder bewind staat. Subsidiair is verzocht om rekening te houden met de op te leggen dagen gijzeling indien het bedrag niet wordt voldaan.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de gevorderde materiële en immateriële schade is geleden door benadeelde partij en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De aangehaalde uitspraken door de raadsman zijn niet vergelijkbaar, nu het letsel van het slachtoffer veel ernstiger en daarnaast (hoogstwaarschijnlijk) blijvend is. De rechtbank zal daarom de vordering in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met hechtenis, met een maximum van 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de vermogenspositie van verdachte en er bij verdachte vanwege haar lichamelijke en psychische beperkingen – ook in de toekomst - nauwelijks arbeidsvermogen aanwezig is.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevindt zich de op 6 december 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, in de zaak met parketnummer 16-223847-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 januari 2019 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 250 euro, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 22 februari 2019 aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 302, 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het ten laste gelegde bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 12 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij de Reclassering op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* meewerkt aan nadere diagnostiek en zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken behoort tevens tot de mogelijkheden, indien de reclassering dit nodig acht;
* zich niet bevindt binnen de bebouwde kom van [woonplaats] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* op geen enkele wijze - direct of indirect – contact heeft of zoekt met het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [1954] te [geboorteplaats] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit
contactverbod;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 26.536,70;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 26.536,70 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met maximaal 30 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-223847-18
- gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 25 januari 2019 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een geldboete van € 250, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en S.M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2020.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 november 2019 te [woonplaats]
aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten (ernstige) brandwonden
in het gezicht en/of een beschadiging van het hoornvlies van het oog heeft
toegebracht door een vloeistof met een (zeer) hoog zuurgehalte, althans
een bijtende vloeistof, in het gezicht en/of elders op het lichaam van die
[slachtoffer] te gooien,
althans voornoemde vloeistof in de richting van die [slachtoffer] te
gooien, waarbij die vloeistof in het gezicht en/of de ogen en/of elders op
het lichaam van die [slachtoffer] terecht is gekomen;
( art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 15 november 2019 te [woonplaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
een vloeistof met een (zeer) hoog zuurgehalte, althans een bijtende
vloeistof, in het gezicht en/of elders op het lichaam van die [slachtoffer]
heeft gegooid,
althans voornoemde vloeistof in de richting van die [slachtoffer] heeft
gegooid, waarbij die vloeistof in het gezicht en/of de ogen en/of elders
op het lichaam van die [slachtoffer] terecht is gekomen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art. 303 Wetboek van Strafrecht
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 november 2019, genummerd PL0900-2019342616, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 111. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 14 mei 2020.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever van 17 november 2019, pagina’s 24 tot en met 27.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever van 17 november 2019, pagina 25.
5.Medische verklaring door C.M. van Luijk, oogarts in het UMC Utrecht, van 13 december 2019, pagina’s 5 tot en met 7 van het document ‘aanvullende medische gegevens’ in het digitale dossier.
6.Medische verklaring door C.M. van Luijk, oogarts in het UMC Utrecht, van 13 december 2019, pagina 5 van het document ‘aanvullende medische gegevens’ in het digitale dossier.
7.Medische verklaring door C.M. van Luijk, oogarts in het UMC Utrecht, van 13 december 2019, pagina 6 van het document ‘aanvullende medische gegevens’ in het digitale dossier.
8.Medische verklaring door C.M. van Luijk, oogarts in het UMC Utrecht, van 31 maart 2020, pagina’s 3 en 4 van het document ‘aanvullende medische gegevens’ in het digitale dossier.
9.Medische verklaring door C.M. van Luijk, oogarts in het UMC Utrecht, van 31 maart 2020, pagina 4 van het document ‘aanvullende medische gegevens’ in het digitale dossier
10.Medische verklaring door dr. R.P.L. Wisse, oogarts in het UMC Utrecht, van 13 mei 2020, overgelegd door de advocaat van de benadeelde partij.
11.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 17 november 2019, pagina’s 9 en 10 van het document ‘NFI rapport’ in het digitale dossier.
12.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict van 17 november 2019, pagina 9 van het document ‘NFI rapport’ in het digitale dossier.
13.NFI rapport over het chemisch identificatie onderzoek naar aanleiding van een incident in
14.NFI rapport over het chemisch identificatie onderzoek naar aanleiding van een incident in