ECLI:NL:RBMNE:2020:1983
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 was vastgesteld op € 263.000,-. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 240.000,-. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatiematrix, waaruit bleek dat de waarde was bepaald aan de hand van vergelijkbare referentiewoningen.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de taxatiematrix rekening hield met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van eiseres. Eiseres voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met de verschillen in perceeloppervlak, wooninhoud en gestegen marktprijzen, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende vergelijkbare referentiewoningen had aangedragen.
Daarnaast betoogde eiseres dat de woning in een nagenoeg oorspronkelijke toestand verkeert, wat een waardedrukkend effect zou moeten hebben. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar ook hiermee voldoende rekening had gehouden door de laagste prijs per m3 te hanteren. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.