ECLI:NL:RBMNE:2020:1982
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, waarin de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 was vastgesteld op € 522.000,-. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 375.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de taxatiematrix voldoende onderbouwing bood voor de vastgestelde waarde, en dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier P.M.J.H. Muijlaert. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.