ECLI:NL:RBMNE:2020:1976
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 1.256.000,- voor het belastingjaar 2019, die was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde was vastgesteld op basis van een taxatiematrix, die de heffingsambtenaar had ingediend ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De taxatiematrix was gebaseerd op vergelijkingen met referentiewoningen van hetzelfde type in de nabijheid, waarbij rekening was gehouden met de verschillen in gebruiks- en perceeloppervlakte. Eiser voerde aan dat de waarde te hoog was en dat de ligging van de woning nabij het spoor een negatieve invloed op de waarde had. De rechtbank oordeelde echter dat de referentiewoningen, die in de taxatiematrix waren opgenomen, ook nabij het spoor lagen en dat de verkoopprijzen van deze woningen correct waren gecorrigeerd.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de bewijslast had voldaan en dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.