Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen
[eiser] uit [woonplaats] , eiser
.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 475.000,- voor het belastingjaar 2019, die was gebaseerd op de taxatiematrix en de waardepeildatum van 1 januari 2018. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 335.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde juist was. Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met het achterstallige onderhoud en de gedateerdheid van de woning, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met deze factoren in de taxatiematrix. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.