Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2020 in de zaak tussen
[eiser] uit [woonplaats] , eiser,
.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 687.000,- voor het belastingjaar 2019, die was gebaseerd op een taxatiematrix. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 615.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank overwoog dat de taxatiematrix op een transparante manier de waardeverhouding tussen de woning en vergelijkbare referentiewoningen inzichtelijk maakte. Eiser voerde aan dat de gegevens in de taxatiematrix niet-transparant en deels oncontroleerbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat de methodiek van de heffingsambtenaar voldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat dit ook was gelukt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.