In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en twee andere besloten vennootschappen (gedaagden) over een huurachterstand en de aansprakelijkheid van een garantsteller. De eiseres, die de eigendom van een bedrijfsruimte heeft verworven, vordert betaling van een huurachterstand van € 20.377,95, plus rente en incassokosten. De gedaagden erkennen de huurachterstand, maar betwisten de hoogte van het bedrag en de mogelijkheid dat de garantsteller voor het gehele bedrag aangesproken kan worden.
De procedure begon met een dagvaarding in 2017 en omvatte verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis en een comparitie. Tijdens de comparitie werd een betalingsregeling afgesproken, maar de gedaagden hebben zich niet volledig aan deze regeling gehouden. De kantonrechter oordeelt dat de persoonlijke garantstelling van gedaagde sub 2 niet kan worden uitgebreid tot het gehele bedrag, maar dat hij slechts aansprakelijk is voor de vervallen termijnen. De kantonrechter wijst de vordering van de eiseres toe tot een bedrag van € 6.377,95, vermeerderd met rente, en kent ook buitengerechtelijke incassokosten toe aan de eiseres. De tegenvordering van de gedaagden wordt afgewezen, en zij worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de regels omtrent partiële ontbinding van overeenkomsten en de verantwoordelijkheden van garantstellers in het kader van huurcontracten. De kantonrechter concludeert dat de gedaagden niet aan hun verplichtingen hebben voldaan en dat de eiseres recht heeft op betaling van het openstaande bedrag, rekening houdend met de gemaakte afspraken en de verrichte betalingen.