In deze zaak hebben eiseressen, de vergunninghouder en de eigenaar van een pand, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaren door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet tijdig op de bezwaren heeft beslist, maar heeft ook geoordeeld dat eiseressen geen procesbelang meer hebben, omdat het college inmiddels alsnog een besluit op de bezwaren heeft genomen. Dit besluit heeft de bezwaren van de bezwaarmakers ongegrond verklaard, waardoor eiseressen geen belang meer hebben bij de beoordeling van hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Daarnaast is er een dwangsombesluit genomen door het college, waarbij een dwangsom is toegekend aan de vergunninghouder vanwege het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het beroep van de eigenaar van het pand tegen dit dwangsombesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze geen belanghebbende is in deze procedure. Het beroep van de vergunninghouder tegen het dwangsombesluit is ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat het college met het besluit op de bezwaren volledig aan de eisen van eiseressen heeft voldaan.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld, omdat hij pas na het instellen van beroep aan eiseressen tegemoet is gekomen door alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken. De proceskosten zijn vastgesteld op € 262,50, en het griffierecht van € 345,- moet door verweerder aan eiseressen worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.