ECLI:NL:RBMNE:2020:1940

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
UTR 19/2714
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot antivirussoftware en dreigingsanalyse

In deze zaak heeft eiser, een journalist, een Wob-verzoek ingediend om informatie over de uitfasering van antivirussoftware van een bepaalde leverancier voor het Rijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister van Justitie en Veiligheid terecht documenten heeft geweigerd op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. De documenten omvatten een dreigingsanalyse van de NCTV, die persoonlijke beleidsopvattingen bevat en is opgesteld voor intern beraad. De rechtbank oordeelt dat openbaarmaking van deze documenten de werkwijze van de NCTV zou onthullen en daarmee de nationale veiligheid in gevaar zou kunnen brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigeringsgronden, waaronder de bescherming van de veiligheid van de Staat, terecht zijn ingeroepen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de weigeringsgronden blijven gelden, zelfs na de uitfasering van de software, omdat openbaarmaking onevenredig benadelend zou zijn. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 19 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2714

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S.I. Lawant).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder (gedeeltelijk) geweigerd documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar te maken.
Bij besluit van 26 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep met nummer UTR 19/2967. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Op 25 mei 2018 heeft eiser, in zijn hoedanigheid van journalist bij [..] , een Wob-verzoek ingediend bij verweerder over informatie met betrekking tot het besluit om de antivirussoftware van [bedrijfsnaam] B.V. voor het Rijk uit te faseren. Verweerder heeft bij het primaire besluit elf documenten (2 t/m 5 en 13 t/m 19) gedeeltelijk openbaar gemaakt en acht documenten (1 en 6 t/m 12) volledig geweigerd. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd.
Eiser heeft zijn beroep beperkt tot de acht volledig geweigerde documenten 1 en 6 t/m 12.
Met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank kennis genomen van de documenten. Eiser heeft hiervoor toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Per passage beoordeeld
Eiser voert aan dat niet duidelijk is of verweerder de geweigerde documenten per passage heeft beoordeeld. Na kennisneming van de documenten heeft de rechtbank vastgesteld dat dit wel het geval is. Verweerder heeft aan de integrale weigering tot openbaarmaking weliswaar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ten grondslag gelegd, maar op alle acht documenten zijn in de kantlijn per passage andere van toepassing zijnde weigeringsgronden genoteerd, te weten die van artikel 10, eerste lid, onder b, artikel 10, tweede lid onder a, en artikel 11, eerste lid, van de Wob. Deze weigeringsgronden zijn in het besluit gemotiveerd toegelicht. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Document 1 (dreigingsanalyse)
Document 1 betreft een dreigingsanalyse opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). Verweerder heeft de openbaarmaking geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a en g en artikel 11, eerste lid, van de Wob. Document 1 is opgesteld ten behoeve van intern beraad en bevat persoonlijke beleidsopvattingen, veelal het oordeel van een analist met betrekking tot een bepaalde situatie, trend, incident, enzovoort of een door een analist gemaakte selectie van volgens hem of haar relevante ontwikkelingen. Verder wordt in het document ingegaan op een kwestie met een internationale dimensie. Het zou de betrekkingen met andere landen kunnen schaden indien dergelijke informatie openbaar wordt gemaakt. Openbaarmaking zou tot slot inzicht geven in de werkwijze en aandachtsgebieden van de NCTV. Dit zou kunnen leiden tot ongewenste anticipatie op deze informatie door kwaadwillenden, waardoor de NCTV onevenredig benadeeld zou worden.
Eiser voert aan dat het erg onwaarschijnlijk is dat geen enkele passage uit document 1 vrijgegeven kan worden. De dreigingsanalyse zal zeker ook feitelijke informatie bevatten, die te scheiden is van persoonlijke beleidsopvattingen. Verder kan openbaarmaking van de dreigingsanalyse geen verhoging van de kwetsbaarheid veroorzaken, omdat al veel informatie openbaar is gemaakt en omdat het uitfaseren een voorzorgsmaatregel betreft op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat de software niet in gebruik was. Verder bestrijdt eiser dat de internationale betrekkingen minder soepel zullen verlopen. In andere landen is veel informatie immers al openbaar. Tot slot is eiser van mening dat de dreigingsanalyse geen nieuw inzicht geeft in de werkwijze van de NCTV. Inzicht in hoe de NCTV werkt is immers alom aanwezig.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de dreigingsanalyse is opgesteld ten behoeve van intern beraad. Het document bevat veel persoonlijke beleidsopvattingen van een analist. Alle passages die geweigerd zijn op deze grond zijn terecht geweigerd. Daarnaast is veel feitelijke informatie nauw verweven met deze persoonlijke beleidsopvattingen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de dreigingsanalyse betrekking heeft op de Nederlandse situatie en op de eigen afweging van Nederland. Ook het wel of juist niet opnemen van feitelijke informatie geeft inzicht in de afweging en de persoonlijke beleidsopvatting en is er om die reden nauw mee verweven. Dat feitelijke informatie door andere landen openbaar is gemaakt, maakt dit niet anders.
Naar het oordeel van de rechtbank is verder voor een geslaagd beroep op de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob (de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties) vereist dat er concrete aanwijzingen zijn dat als gevolg van het verschaffen van informatie valt te voorzien dat het internationale contact op bepaalde punten stroever zal gaan lopen [1] . Verweerder heeft niet gemotiveerd waaruit deze concrete aanwijzingen bestaan. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit, gelet op wat in de alinea hierna wordt overwogen. De stelling van eiser dat wordt bestreden dat de internationale contacten minder soepel zullen gaan verlopen omdat veel informatie in andere landen al openbaar is, treft geen doel. Dit omdat, zoals reeds beschreven, het om een eigen dreigingsanalyse van Nederland gaat met daarin de eigen afwegingen.
9. Na kennisneming van het document is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het document specifieke werkwijzen en aandachtsgebieden van de NCTV kunnen worden herleid en dat het ongewenst is dat deze informatie in handen komt van kwaadwillenden die daarop zouden kunnen anticiperen. Het betoog van eiser dat al veel bekend is over en inzicht bestaat in de werkwijzen van de NCTV of haar samenwerkingspartners, slaagt niet. Daarbij gaat het namelijk om algemene richtlijnen voor het opstellen van analyses, terwijl deze dreigingsanalyse veel specifiekere informatie bevat, zoals verweerder terecht stelt. Ter zitting heeft verweerder nog opgemerkt dat analisten hun analyses anders zouden opstellen als deze openbaar gemaakt zouden kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de NCTV om deze beide redenen onevenredig benadeeld zou worden door openbaarmaking van dit document en dat dit belang zwaarder dient te wegen dan het belang van de openbaarheid. Voorts heeft verweerder zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat ook als het om een voorzorgsmaatregel gaat er informatie ten gunste kan komen van kwaadwillenden. Dit betekent dat verweerder dit document op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob integraal heeft kunnen weigeren.
Documenten 6 tot en met 12 (nota’s van de NCTV)
10. De documenten 6 tot en met 12 zijn allemaal nota’s opgesteld door de NCTV ten behoeve van het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN) en de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI). Verweerder heeft de openbaarmaking van deze documenten geweigerd, met uitzondering van een paar passages die verweerder openbaar heeft gemaakt in het primaire besluit. Aan de weigering tot openbaarmaking heeft verweerder artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, tweede lid, aanhef en onder a en g en artikel 11, eerste lid, van de Wob ten grondslag gelegd.
11. De rechtbank stelt vast dat de documenten allen zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Alle passages die geweigerd zijn op deze grond zijn terecht geweigerd. Daarnaast is veel feitelijke informatie nauw verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen. Ook ten aanzien van deze stukken geldt dat het wel of juist niet opnemen van feitelijke informatie inzicht geeft in de afweging en de persoonlijke beleidsopvatting en is er om die reden nauw mee verweven. Verder heeft verweerder de verschillende weigeringsgronden naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd ten grondslag gelegd aan de weigering tot openbaarmaking van de verschillende passages in de documenten. De overige hiervoor genoemde redenen die gelden voor de dreigingsanalyse gaan ook op voor de documenten 6 t/m 12. In deze documenten heeft verweerder ook artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wob aan de weigering van enkele passages ten grondslag gelegd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat voor deze passages geldt dat openbaarmaking daarvan een risico zou vormen voor de veiligheid van de Staat, omdat ze inzicht bieden in de werkwijze van en aanwezige kennis bij de betrokken veiligheidsdiensten op het gebied van mogelijke digitale spionage en sabotage.
12. Over de documenten 10 tot en met 12 heeft eiser nog aangevoerd dat deze over de implementatie van de uitfaseringsbeslissing gaan. Het gaat om de feitelijke uitwerking van een besluit en bovendien om een voorzorgsmaatregel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich hierover terecht op het standpunt gesteld dat de weigeringsgronden overeind blijven. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het onevenredig benadelend zou zijn als bekend zou worden op welke wijze een dergelijke operatie wordt ingericht mede gelet op de reden waarom het besluit tot uitfasering is genomen.
13. Het voorgaande betekent dat verweerder ook openbaarmaking van de documenten 6 tot en met 12 grotendeels heeft kunnen weigeren. De passages die zich wel voor openbaarmaking lenen heeft verweerder, zoals hiervoor al overwogen, opgenomen in het primaire besluit. Eiser heeft niet bestreden en ook de rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid voor deze wijze van openbaarmaking van deze passages heeft kunnen kiezen.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzitter, en mr. M.C. Verra en mr. M. Eversteijn, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers. Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2988.