ECLI:NL:RBMNE:2020:1931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2020
Publicatiedatum
23 mei 2020
Zaaknummer
UTR 18/3714
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een derde-partij voor een functie in de zorg en de gevolgen voor de loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarbij haar loonaanvullingsuitkering werd voortgezet op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,76%. De rechtbank heeft in haar eerdere tussenuitspraak van 4 februari 2020 vastgesteld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom de derde-partij de functie van 'Huishoudelijk medewerker excl. particulier' kon vervullen, gezien de beperkingen van de derde-partij in het omgaan met conflicten in een werkomgeving met psycho-geriatrische patiënten.

Na de tussenuitspraak heeft het Uwv een aanvullend rapport ingediend, waarin werd uiteengezet dat de derde-partij in de functie weliswaar contact kan hebben met bewoners, maar dat intensief contact niet van haar kan worden verwacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met dit rapport voldoende heeft gemotiveerd dat de functie de beperkingen van de derde-partij in het hanteren van conflicten niet overschrijdt. Hierdoor is het motiveringsgebrek hersteld en heeft de rechtbank geen aanleiding meer om te twijfelen aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Dit betekent dat de voortzetting van de loonaanvullingsuitkering per 16 december 2017 op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,76% in stand blijft. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,-- moet vergoeden en dat het Uwv in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.312,50.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3714

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. van Egmond, en arts-gemachtigde: mr. [.] )
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn)
Als derde-partij heeft aan dit geding deelgenomen:
[naam derde-partij], uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. R.A.F. van der Brug).

Procesverloop

Voor het procesverloop verwijst de rechtbank allereerst naar haar tussenuitspraak in deze zaak van 4 februari 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:354.
Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Om het gebrek te herstellen heeft verweerder een aanvullend rapport van 13 februari 2020 van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Bij brief van 24 februari 2020 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren. Eiseres heeft niet gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 9 april 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij zij hierna uitdrukkelijk anders overweegt. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van oordelen die zij zonder voorbehoud in de tussenuitspraak heeft gegeven. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen is dat anders.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom derde‑partij de functie van ‘Huishoudelijk medewerker excl. particulier’ (SBC 372060) kan doen. Deze functie wordt uitgevoerd in een instelling met psycho-geriatrische patiënten. In de taakomschrijving van de functie staat:
“[…] dient wel om te kunnen gaan met psycho-geriatrische patiënten”. Volgens de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2018 kan derde-partij echter alleen werken in een voorspelbare werkomgeving en kan zij conflicten met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren. Dat er slechts in geringe mate contact is met de bewoners neemt niet weg dát er contact is. Een conflict valt dus niet uit te sluiten. Het is niet duidelijk waarom de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt dat derde-partij de functie desondanks kan doen.
3.1
In reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder een aanvullend rapport van 13 februari 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met dit rapport alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom derde‑partij de functie kan doen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.2
In het rapport wijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop dat derde‑partij in de FML niet beperkt is geacht in contact met klanten en patiënten, zodat zij wel in staat is tot enig contact met de bewoners. Intensief contact met de bewoners kan van derde-partij echter niet worden verwacht. Bij intensief contact kan volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep namelijk het hanteren van face‑to‑faceconflicten een rol gaan spelen en derde‑partij kan conflicten met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend telefonisch of schriftelijk hanteren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep benadrukt dat in de functie geen sprake is van intensief contact met de bewoners, zodat derde‑partij geen conflicten met bewoners hoeft te hanteren. Hiervoor zijn andere functionarissen op de afdeling aanwezig. Derde‑partij is in de FML verder ook niet beperkt geacht in zelfstandig en doelmatig handelen, zodat zij (zo begrijpt de rechtbank) volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel in staat kan worden geacht om zo’n functionaris erbij te halen als zich een conflict voordoet. Gelet op het opleidingsniveau en arbeidsverleden van derde‑partij bezit zij de vaardigheden die daarbij nodig zijn, zoals adequaat kunnen reageren en inlevingsvermogen tonen. Uit het rapport blijkt tot slot dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg heeft gepleegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit bevestigt.
3.3
De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen. Duidelijk is nu dat derde-partij in de functie weliswaar contact kan hebben met de bewoners, maar dat zij hier, gelet op haar beperkingen zoals opgenomen in de FML, haar opleidingsniveau en haar arbeidsverleden, mee om moet kunnen gaan. Zij kan te maken krijgen met conflicten met de bewoners, maar die conflicten hoeft zij niet zelf aan te gaan en op te lossen, ofwel: te hanteren. Met het rapport van 13 februari 2020 is daarom alsnog voldoende gemotiveerd dat de functie de beperking van derde-partij in het hanteren van conflicten niet overschrijdt. Dit betekent dat verweerder het motiveringsgebrek heeft hersteld.
4. Nu het motiveringsgebrek is hersteld bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding meer om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Uit de arbeidskundige beoordeling blijkt dat derde-partij per 16 december 2017 met de middelste functie 35,24% kan verdienen van het inkomen dat zij had als medisch administratief medewerker (voordat zij ziek werd). Dit betekent dat zij voor de overige 64,76%, arbeidsongeschikt moet worden geacht. Verweerder heeft de loonaanvullingsuitkering van derde-partij per 16 december 2017 dan ook terecht voortgezet op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,76%.
5. Gelet op het motiveringsgebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd, is het beroep van eiseres wel gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat verweerder in reactie op de tussenuitspraak het motiveringsgebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit echter in stand. Concreet betekent dit dat de rechtbank de voortzetting van de loonaanvullingsuitkering per 16 december 2017 op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,76%, in stand laat.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand van een derde, stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke reactie na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is op 21 mei 2020 gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.