ECLI:NL:RBMNE:2020:1923

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
8406921 UC EXPL 20-2235
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening samenwerking tussen een zzp-er en een consultancybedrijf met betrekking tot arbeidsovereenkomst en overeenkomst van opdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. over de afrekening van een samenwerking. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.A. van Gorcom, vordert betaling van facturen voor consultancywerkzaamheden die zijn verricht door de heer [A], die als directeur en groot aandeelhouder van eiseres fungeert. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Schollen, betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden per 1 januari 2019, omdat eiseres tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 26 november 2019, waarna de zaak werd verwezen naar de kantonrechter. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst tussen [A] en [gedaagde] heeft bestaan, maar dat de vordering van eiseres niet kan worden toegewezen op basis van deze arbeidsovereenkomst. Eiseres vordert betaling van facturen die zijn opgemaakt voor de geleverde consultancy, en de kantonrechter oordeelt dat deze vordering toewijsbaar is op basis van een overeenkomst van opdracht.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de verplichting had om een vaste maandelijkse vergoeding aan eiseres te betalen voor de werkzaamheden van [A]. De gedaagde heeft niet voldoende onderbouwd dat de overeenkomst is opgezegd of ontbonden. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres grotendeels toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten. De vordering in reconventie van [gedaagde] is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8406921 UC EXPL 20-2235 ip/1198
Vonnis van 13 mei 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G.A. van Gorcom te Veenendaal,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J.W. Schollen te Best.

1.De procedure

1.1.
Nadat op 26 november 2019 een mondelinge behandeling had plaatsgevonden, is de zaak met een vonnis van 16 maart 2020, zaaknummer NL19.17778, door de handelsrechter verwezen naar de kantonrechter en is bepaald dat verder op papier zal worden geprocedeerd.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [A] (hierna: [A] ), geboren op [1964] , is directeur en groot aandeelhouder van [eiseres] .
2.2.
[gedaagde] is een consultancykantoor. Haar bestuurder is de heer [B] (hierna: [B] ). [gedaagde] heeft medewerkers in loondienst. [gedaagde] huurt ook zzp-ers in tegen betaling van een vergoeding op basis van een percentage van de gerealiseerde omzet. In haar hoogtijdagen had (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] tweehonderd medewerkers, nu zijn dat er nog maar vijf.
2.3.
Op 1 mei 2014 is [A] op basis van een arbeidsovereenkomst voor 40 uur per week in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] . Hij is de functie van Directeur [bedrijf] gaan vervullen. [A] en [gedaagde] hebben een budget van € 120.000 excl. btw per jaar afgesproken voor salaris en vakantietoeslag. Ook hebben zij afgesproken dat [A] per 1 juli 2014 een belang zou krijgen in [bedrijf] b.v. en dat de arbeidsovereenkomst door die vennootschap zou worden overgenomen.
2.4.
[gedaagde] heeft in mei en juni 2014 salaris aan [A] betaald onder inhouding van loonbelasting en premies.
2.5.
Vanaf 1 juli 2014 heeft [gedaagde] de werkzaamheden van [A] maandelijks aan [eiseres] betaald. [eiseres] heeft facturen verzonden aan [gedaagde] voor consultancy voor het (later geïndexeerde) bedrag van € 10.000 per maand, vermeerderd met btw. [eiseres] heeft periodiek ook facturen aan [gedaagde] gestuurd voor gemaakte onkosten.
2.6.
De arbeidsovereenkomst tussen [A] en [gedaagde] is niet overgenomen door [bedrijf] b.v. of een andere vennootschap. [A] heeft ook geen belang gekregen in [bedrijf] of [gedaagde] .
2.7.
[A] en [gedaagde] zijn na 1 juli 2014 wel blijven onderhandelen over een vorm van participatie van [A] in [gedaagde] (met aandelen, opties of certificaten). In dat kader hebben zij ook onderhandeld over een opdracht van [gedaagde] aan [eiseres] voor het verrichten van werkzaamheden door [A] . Volgens [gedaagde] is over de participatie geen, maar over het werken op basis van een overeenkomst van opdracht in of omstreeks maart 2015 wel overeenstemming bereikt. De tekst van de volgens [gedaagde] gesloten overeenkomst is door haar overgelegd als bijlage 5. Het betreft een managementovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . De tekst is namens [gedaagde] ondertekend door haar toenmalige mede bestuurder [B] (hierna: [B] ). Namens [eiseres] is de tekst niet ondertekend. Volgens [eiseres] is ook geen overeenstemming bereikt en is de arbeidsovereenkomst niet vervangen door een overeenkomst van opdracht.
2.8.
De tekst van de managementovereenkomst van bijlage 5 wordt geacht hier te zijn ingevoegd. Partijen zijn het niet eens over de betekenis van een aantal bepalingen. Zij zijn het vooral niet eens over de betekenis van artikel 3a. Daarin staat een vaste managementvergoeding van € 10.000 per maand excl. btw met als ‘
randvoorwaarde’ een minimale jaarlijkse eigen omzet van € 120.000. In artikel 5 staat een variabele vergoeding, in artikel 5g dat partijen de intentie hebben om additionele afspraken te maken over opties en/of certificaten.
2.9.
In 2018 heeft [A] een omzet van € 154.000 excl. btw voor [gedaagde] gerealiseerd bij opdrachtgevers. Sinds eind 2018 heeft [A] geen omzet meer voor [gedaagde] gerealiseerd.
2.10.
Eind februari/begin maart 2019 hebben partijen besproken dat [A] al enige tijd geen omzet meer had gerealiseerd en dat [gedaagde] de facturen van [eiseres] niet meer kon en wilde betalen. [gedaagde] heeft toen aan [eiseres] voorgesteld om de activiteiten van [A] namens een andere vennootschap dan [gedaagde] te laten plaatsvinden. [A] heeft dat voorstel niet aanvaard.
2.11.
[gedaagde] heeft in 2019 alleen de factuur voor januari betaald.
2.12.
[eiseres] heeft op 23 juli 2019 conservatoir derdenbeslag laten leggen onder zeven opdrachtgevers of voormalige opdrachtgevers van [gedaagde] . Op 30 juli 2019 is de procesinleiding betekend. In augustus 2019 is de beslaglegging bij één opdrachtgever herhaald. De beslagen hebben doel getroffen voor een bedrag van ongeveer € 9.000.
2.13.
In het verweerschrift van 15 oktober 2019 heeft [gedaagde] geschreven dat zij de overeenkomst tussen partijen partieel ontbindt vanaf 1 januari 2019 op grond van het feit dat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door geen enkele tegenprestatie te verrichten.
2.14.
Met een brief van 7 november 2019 heeft de gemachtigde van [eiseres] aan de gemachtigde van [gedaagde] bericht dat zijn cliënte vanaf 1 november 2019 werkzaamheden in zelfstandigheid en op eigen naam zal gaan uitvoeren
“omdat aan opdrachtgevers niet uit te leggen is (althans niet op een positieve wijze) dat cliënte(n) nog voor uw cliënte zouden werken”.
2.15.
Op 21 februari 2020 heeft [A] een akte ondertekend waarmee hij zijn aanspraken op grond van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde] heeft gecedeerd aan [eiseres] . Ook heeft hij [eiseres] last gegeven de aanspraken op eigen naam te incasseren.

3.De vorderingen en het verweer in conventie

3.1.
[eiseres] vordert een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de facturen voor consultancy in de maanden februari 2019 tot en met juli 2019. Daarnaast vordert [eiseres] betaling van twee facturen voor onkosten. [eiseres] heeft haar vordering om proceseconomische redenen beperkt tot een bedrag van € 99.999 te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf de aanvangsdatum van deze procedure tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de (na) kosten van dit geding inclusief de kosten van beslagleggingen.
3.2.
[eiseres] baseert haar vordering primair op de akte van cessie/lastgeving en de arbeidsovereenkomst tussen [A] en [gedaagde] . Zij stelt dat [A] de bedongen arbeid ook in 2019 heeft verricht en zich tot 1 november 2019 volledig beschikbaar heeft gehouden voor die arbeid. Daarom heeft [A] volgens [eiseres] recht op zijn salaris en moet dit salaris op de gebruikelijke wijze worden betaald. Alleen subsidiair baseert [eiseres] haar vordering op een overeenkomst van opdracht.
3.3.
[gedaagde] betwist dat zij de facturen op grond van een arbeidsovereenkomst moet betalen. Die overeenkomst is volgens [gedaagde] vervangen door de managementovereenkomst van opdracht. Zij betwist ook dat zij op grond van de overeenkomst van opdracht moet betalen. Daarvoor voert zij de volgende redenen aan:
  • De overeenkomst is opgezegd of ontbonden per 1 januari 2019.
  • De opgedragen werkzaamheden zijn niet verricht.
  • De randvoorwaarde van artikel 3a van de managementovereenkomst dat jaarlijkse een eigen omzet van € 120.000 excl. btw wordt behaald is in 2019 niet vervuld.
  • De maatstaven van redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] is fors ingekrompen en kan een vergoeding van bijna € 13.000 incl. btw per maand niet betalen zonder dat [A] declarabele uren maakt bij opdrachtgevers. Zij stelt dat partijen in een impasse verkeren en dat zij heeft geprobeerd, helaas zonder succes, door onderhandelingen uit de impasse te komen.
3.4.
Voor wat betreft de declaraties voor onkosten heeft [gedaagde] als verweer gevoerd dat zij deze kritisch heeft bekeken omdat ze laat zijn ingediend en een deugdelijke specificatie met onderliggende bonnen ontbreekt. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat de gedeclareerde kosten meer dan € 500 per maand bedragen en dat [A] vooraf toestemming had moeten vragen om zulke hoge kosten te mogen maken. [gedaagde] heeft erkend dat zij in het verleden onkosten soepel heeft uitbetaald. Maar volgens [gedaagde] mocht [eiseres] daar in 2019 niet meer op rekenen vanwege de ontstane situatie.
3.5.
[eiseres] betwist dat de overeenkomst is opgezegd. Zij betwist ook dat de bedongen of opgedragen werkzaamheden in 2019 niet meer zijn verricht. [eiseres] stelt dat [A] zich in opdracht van [B] volledig heeft toegelegd op het binnenhalen van drie grote projecten: de verbouwing van de Tweede Kamer, een project voor het Radboud Ziekenhuis en een project voor KPN. Volgens [eiseres] hebben [A] en [B] tweewekelijks overleg gevoerd en is het niet aan [A] , maar aan externe omstandigheden te wijten, dat in de loop van het jaar duidelijk is geworden dat deze projecten niet zijn doorgegaan of gegund. [eiseres] betwist dat de managementovereenkomst van bijlage 5 is gesloten. Zij betwist uitdrukkelijk dat zij heeft ingestemd met een voorwaardelijke beloning zoals vermeld in artikel 3. Zij stelt dat de tekst van de managementovereenkomst van bijlage 5 pas voor het eerst in deze procedure te hebben gezien. Zij betwist dat partijen deze overeenkomst hebben uitgevoerd. Volgens [eiseres] is de arbeidsovereenkomst doorgelopen omdat partijen het niet eens zijn geworden over een participatie van [A] in [gedaagde] . [eiseres] betwist ook dat de maandelijkse vergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet hoeft te worden betaald. Zij stelt dat [A] jarenlang grote omzetten voor [gedaagde] heeft gerealiseerd zonder daarvan als participant mee te kunnen profiteren. Volgens [eiseres] kan [gedaagde] , nu de marktomstandigheden tegenzitten, het ondernemersrisico niet op haar afwentelen.
3.6.
[gedaagde] heeft gevraagd een veroordelend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vanwege het grote risico dat [eiseres] niet zal kunnen terugbetalen indien haar vordering in hoger beroep alsnog zal worden afgewezen. [eiseres] heeft erkend dat haar financiële situatie bijzonder slecht is, maar stelt dat [A] de maandelijkse vergoeding dringend nodig heeft voor de kosten van zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert ontbinding van de overeenkomst tussen partijen per (vanaf) 1 januari 2019, althans (subsidiair) een door de rechter in goede justitie te bepalen datum. Daarnaast vordert [gedaagde] een veroordeling van [eiseres] tot:
  • terugbetaling van € 12.751,50 (de factuur voor consultancy in januari 2019), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
  • het doen van rekening en verantwoording over de periode september 2018 tot en met december 2018;
  • betaling van de kosten van dit geding en de nakosten.
4.2.
[gedaagde] onderbouwt haar vorderingen met haar verweer in conventie. Zij stelt dat zij de overeenkomst tussen partijen heeft opgezegd of ontbonden per 1 januari 2019. Zij vordert alleen ontbinding per (vanaf) 1 januari 2019 voor zover deze ontbinding of opzegging per 1 januari 2019 geen effect zou sorteren. [gedaagde] stelt dat zij de overeenkomst met [eiseres] in 2019 heeft opgezegd door de betaling van de facturen op te schorten en mede te delen dat zij de samenwerking niet op dezelfde voet wilde voortzetten. [gedaagde] stelt dat zij de overeenkomst per 1 januari 2019 heeft kunnen ontbinden om de reden dat [eiseres] vanaf eind 2018 geen enkele tegenprestatie meer heeft verricht. Daardoor is [eiseres] volgens [gedaagde] in verzuim geraakt en heeft [gedaagde] ieder vertrouwen in [eiseres] verloren.
4.3.
[gedaagde] stelt dat zij de factuur van [eiseres] voor de maand januari 2019 pas na veel aandringen van [A] uit coulance heeft betaald. Redengevend daarvoor waren volgens haar de slechte persoonlijke omstandigheden van [A] en diens mededeling dat er nog wel omzet in de pijplijn zat.
4.4.
[eiseres] betwist de gestelde opzegging. Zij betwist ook dat zij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen. [eiseres] ontkent verder dat [gedaagde] rekening en verantwoording kan vragen over de periode van september tot en met december 2018. Volgens [eiseres] heeft zij nooit urenstaten hoeven inleveren en zijn de facturen voor consultancy over de bewuste periode ook zonder protest betaald. Voor wat betreft de facturen voor de onkosten heeft [eiseres] aangevoerd dat die altijd zonder meer werden betaald en dat zij nooit toestemming heeft hoeven vragen voor het maken van onkosten.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

Inleiding

5.1.
[A] heeft jarenlang tegen betaling werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. In ieder geval met ingang van 1 november 2019 is daar een einde aan gekomen en zijn partijen ieder hun eigen weg gegaan. Dit geschil gaat over de afrekening van de samenwerking. Het gaat vooral over de vraag voor wiens risico het dient te komen dat [A] vanaf eind 2018 geen declarabele uren heeft gemaakt bij opdrachtgevers van [gedaagde] .
Arbeidsovereenkomst of opdracht
5.2.
De kantonrechter kan de vordering van [eiseres] in ieder geval niet toewijzen op de grondslag van een arbeidsovereenkomst. [eiseres] vordert namelijk geen betaling van (bruto) salaris en vakantietoeslag. Zij vordert een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van facturen waarmee zij eigen omzet uit onderneming vermeerderd met btw in rekening heeft gebracht. Zo’n vordering is alleen toewijsbaar op grond van een handelsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst tussen een natuurlijk persoon en een werkgever is dat niet. De akte van cessie of lastgeving tussen [A] en [eiseres] heeft hierin geen verandering gebracht. [eiseres] heeft haar vordering namelijk niet gewijzigd nadat die akte was ondertekend. Zij is betaling van omzet uit onderneming en omzetbelasting (btw) blijven vorderen. [eiseres] heeft ook de nevenvordering tot betaling van handelsrente gehandhaafd. De kantonrechter hoeft om te beslissen over de facturen dus geen antwoord te geven op de vraag hoe de rechtsverhouding tussen [A] en [gedaagde] moet worden gekwalificeerd.
5.3.
Overigens zijn er wel sterke aanwijzingen dat die rechtsverhouding ook na 1 juli 2014 aan de definitie van de arbeidsovereenkomst van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek (BW) is blijven voldoen. Het is namelijk zeer de vraag of [A] zelfstandig ondernemer van de eigen arbeid binnen de onderneming van [gedaagde] kan zijn geworden, zonder dat hij ook kapitaal of andere bedrijfsmiddelen heeft ingebracht en zonder dat hij een mogelijkheid heeft gekregen om te delen in de winst. Over het antwoord op die vraag zijn de meningen verdeeld. Uitgangspunt van de wetgever is dat een arbeidsovereenkomst een verplicht contract is waarvoor partijen niet kunnen bedanken als hun dat om de ene of andere (fiscale) reden beter uit zou komen. Gelet op de door een arbeidsovereenkomst geboden bescherming past in het algemeen terughoudendheid om aan te nemen dat geen sprake is van arbeid die verricht wordt op grond van een arbeidsovereenkomst. Zie hiervoor: prof. mr. E. Verhulp Het definiëren van de arbeidsovereenkomst in Deining, Liber Amicorum mr. Dr. J.J.M. (Sjef) de Laat, Den Haag, 2019), alsmede de uitspraken van de kantonrechters te Amsterdam in de Deliveroo-zaken en de commentaren daarop in de vakbladen. Voor de beoordeling van de vorderingen in deze zaak hoeft de kantonrechter hier niet dieper op in te gaan.
5.4.
De vorderingen over en weer zijn wel toewijsbaar op grond van een overeenkomst van opdracht. Op die basis zullen de vorderingen hierna beoordeeld worden.
Vast of omzetgerelateerd loon
5.5.
Omdat [eiseres] betaling vordert van een vaste vergoeding voor het werk van [A] , dient zij de door haar gestelde inhoud van de overeenkomst tussen partijen te bewijzen. Het bewijs blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit de wijze waarop partijen hun overeenkomst jarenlang hebben uitgevoerd en daaraan aldus inhoud hebben gegeven. [eiseres] heeft namelijk altijd een vaste maandelijkse vergoeding in rekening gebracht. Zij heeft op geen enkele factuur vermeld dat sprake was van een voorschot of een vergoeding onder voorwaarde. [gedaagde] heeft die facturen jarenlang zonder protest betaald. [gedaagde] heeft nooit vermeld dat zij alleen een voorschot betaalde of een betaling onder voorwaarde deed. [gedaagde] heeft ook nooit nacalculaties of eindafrekeningen van een voorwaardelijke beloning opgesteld. [gedaagde] heeft tot 2018 ook nooit met [A] over het al dan niet behalen van omzetdoelstellingen en de consequenties voor de managementvergoeding gesproken.
5.6.
[gedaagde] baseert haar verweer dat omzet voorwaarde was voor het ontstaan van een recht op loon op de tekst van de volgens haar gesloten managementovereenkomst. Dat verweer gaat niet op. [gedaagde] heeft namelijk niet voldoende onderbouwd dat [eiseres] of [A] de tekst van die overeenkomst heeft aanvaard en daarmee de overeenkomst heeft gesloten. De onderhandelingen over een participatie van [A] in [gedaagde] hebben immers niet tot overeenstemming geleid. [A] heeft geen aandelen, opties of certificaten verkregen. [A] heeft zijn handtekening ook niet onder de managementovereenkomst gezet. Partijen hebben tot 2018 ook nooit gesproken over de consequenties van het al dan niet behalen van een omzettarget voor de maandelijkse vergoeding. Zij hebben ook geen percentage afgesproken van de omzet. Dit alles maakt dat de kantonrechter niet kan oordelen dat beide partijen vanaf medio 2014/begin 2015 een omzetgerelateerd loon voor ogen hebben gehad en aan die afspraak invulling hebben gegeven. Dit oordeel wordt niet anders doordat [gedaagde] zzp-ers pleegde in te huren tegen betaling van een percentage van de gerealiseerde omzet. [gedaagde] heeft [A] namelijk ingehuurd op basis van een vast salaris. Partijen hebben wel andere afspraken willen maken, maar dat is niet gelukt.
5.7.
Daar komt dan nog bij dat de tekst van de managementovereenkomst het standpunt van [gedaagde] ook niet volledig ondersteunt. In die tekst staat in artikel 5, laatste liggende streepje, dat partijen de intentie hebben om afspraken te maken over opties en certificaten. Deze bepaling past niet bij de stelling van [gedaagde] dat de overeenkomst ook zonder overeenstemming over een participatie is aanvaard. Ook staat in de tekst van artikel 3b dat de managementvergoeding een vaste vergoeding is, in tegenstelling tot de variabele bonus van artikel 5. Die bepaling past niet bij de stelling van [gedaagde] dat de managementvergoeding geheel voorwaardelijk was bedoeld. In artikel 3b staat bovendien dat de vaste vergoeding niet volledig, maar slechts voor 2/3 deel is gekoppeld aan de rol van [A] bij opdrachtgevers. Dat past niet bij de stelling van [gedaagde] dat partijen de bedoeling hadden de vergoeding geheel te koppelen aan de rol van [A] bij opdrachtgevers. En ook artikel 3g over de reiskosten en representatiekosten geeft de bedoeling van partijen niet weer. [gedaagde] heeft de vaste reiskostenvergoeding van dat artikel van € 250 per maand namelijk niet betaald.
5.8.
Verder is naar het oordeel van de kantonrechter van belang dat partijen in 2019 weer hebben onderhandeld over een voorstel van [gedaagde] om [A] zijn eigen vergoeding te laten verdienen. Onderhandelingen hierover passen niet bij haar standpunt dat partijen al vanaf 2014/2015 aldus invulling hebben gegeven aan hun overeenkomst.
Opzegging en ontbinding
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst tussen partijen een vaste maandelijkse vergoeding aan [eiseres] moest betalen voor de werkzaamheden van [A] . Volgens [gedaagde] is aan die verplichting een einde gekomen doordat zij de overeenkomst heeft opgezegd per 1 januari 2019. Maar ook dat verweer slaagt niet. [gedaagde] heeft de factuur van januari 2019 wel betaald. Zij heeft dat niet onder protest of onder voorbehoud gedaan. Partijen hebben vanaf eind februari/begin maart 2019 ook gesproken over de consequenties van het uitblijven van eigen omzet van [A] voor [gedaagde] . Volgens [gedaagde] wilde zij toen de gerezen impasse doorbreken. Dat siert [gedaagde] , maar onderhandelingen zijn niet gelijk te stellen aan een duidelijke en ondubbelzinnige opzegging van een overeenkomst per een bepaalde datum. Dat geldt ook als voor beide partijen omstreeks maart 2019 duidelijk was dat de samenwerking niet lang meer op de oude voet door zou kunnen gaan.
5.10.
Ook het beroep op ontbinding gaat niet op. [A] heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij in 2019 in opdracht van [B] heeft geprobeerd een drietal grote projecten voor [gedaagde] te verwerven: een project voor de verbouwing van de Tweede Kamer, een project voor het Radboud Ziekenhuis en een project voor KPN. Volgens [A] heeft hij tot medio 2019 een dagtaak aan die projecten gehad, heeft hij [B] steeds op de hoogte gehouden van zijn werkzaamheden en zijn de projecten door externe omstandigheden niet doorgegaan of gegund. [gedaagde] heeft dat niet, althans niet gemotiveerd, tegengesproken. [gedaagde] heeft wel tegengesproken dat [A] een dagtaak had aan de acquisitie van de drie projecten. Maar [B] heeft [A] niet opgedragen om meer tijd aan (acquisitie van) deze of andere projecten te besteden of meer op kantoor te komen. Integendeel, [gedaagde] heeft juist aangevoerd dat [A] zijn tijd en werkzaamheden volledig zelf mocht indelen. De kantonrechter kan daarom niet aannemen dat [A] of [eiseres] eind 2018 de opdracht heeft gestaakt en toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden. Het enkele uitblijven van omzet bij opdrachtgevers is daarvoor onvoldoende. Dat kan ook het gevolg zijn van marktomstandigheden zoals [eiseres] heeft gesteld en [gedaagde] niet gemotiveerd heeft betwist. [eiseres] heeft ook voldoende toegelicht dat [A] geen managementwerkzaamheden meer voor [gedaagde] zelf kon verrichten doordat de organisatie sterk was ingekrompen. Dat maakte dat zijn aanwezigheid op kantoor ook niet noodzakelijk was. [gedaagde] kon de overeenkomst tussen partijen dus niet geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van een toerekenbare tekortkoming van [eiseres] .
Opdracht niet of niet voldoende uitgevoerd
5.11.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [A] de opdracht wel heeft uitgevoerd door in overleg met [B] te trachten drie grote projecten binnen te halen. [gedaagde] heeft niet gesteld welke aanwijzingen zij heeft gegeven die [A] niet heeft opgevolgd. [gedaagde] heeft wel gesteld dat [A] in 2019 omzet voor andere ondernemingen heeft gerealiseerd. Zij heeft echter niet onderbouwd dat [A] deze omzet ook voor [gedaagde] had kunnen realiseren. Daarom gaat de kantonrechter hieraan voorbij. Voor dit oordeel is ook van belang dat [gedaagde] de vaste vergoeding voor de werkzaamheden van [A] vanaf februari 2019 niet meer aan [eiseres] heeft betaald.
Redelijkheid en billijkheid
5.12.
[A] heeft tot en met 2018 voldoende omzet voor [gedaagde] gerealiseerd om zijn eigen vaste kosten terug te verdienen. Dat is tussen partijen niet in geschil. Het is onderdeel van het ondernemersrisico van [gedaagde] dat hieraan in 2019 een einde is gekomen. [gedaagde] had dat risico beperkt kunnen houden door de overeenkomst op te zeggen of te laten ontbinden. Maar dat heeft zij om haar moverende redenen niet gedaan. De consequentie van die beslissing is dat [gedaagde] gedurende de looptijd van de overeenkomst de vaste vergoeding moest blijven betalen. [eiseres] heeft haar vordering beperkt tot de periode tot en met juli 2019. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid was zij niet verplicht de vordering nog verder te beperken.
onkosten
5.13.
[gedaagde] heeft steeds de zakelijke onkosten die [eiseres] in redelijkheid heeft gemaakt aan haar vergoed. Het staat vast dat [eiseres] de facturen voor onkosten nooit heeft gespecificeerd. [gedaagde] heeft tot 2019 ook nooit om een specificatie of onderliggende bonnetjes gevraagd.
5.14.
Tegen deze achtergrond heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht waarom zij de factuur voor onkosten van 24 juli 2018 voor een bedrag van € 9.575,81 niet op de gebruikelijke wijze na ontvangst heeft betaald. Dat zal zij daarom alsnog moeten doen.
5.15.
Maar dat ligt anders voor de factuur van 27 februari 2019. H et bedrag van deze factuur is veel hoger dan de andere facturen voor onkosten. De factuur past dus niet bij de wijze waarop partijen eerder invulling hebben gegeven aan hun overeenkomst. [eiseres] moest deze factuur daarom op verzoek van [gedaagde] wel specificeren en onderbouwen met rekeningen. Dat heeft zij onvoldoende gedaan. De kantonrechter kan aan de hand van de bijlagen 17 en 18 niet oordelen dat de opgevoerde kosten (hoofdzakelijk voor lunches en diners) in redelijkheid zijn gemaakt voor de uitvoering van de opdracht. Daarom wordt deze factuur afgewezen.
5.16.
[gedaagde] heeft rekening en verantwoording aan de hand van urenstaten gevorderd over het laatste kwartaal van 2018. Die vordering kan niet worden toegewezen. [gedaagde] heeft namelijk nooit eerder om urenstaten gevraagd. Zij heeft de facturen voor consultancy voor 2018 ook zonder protest betaald. Het vragen van rekening en verantwoording past dus niet bij de wijze waarop partijen hun samenwerking invulling hebben gegeven. Als [gedaagde] daarin verandering had willen brengen, dan had zij tevoren met [eiseres] moeten bespreken dat [A] urenstaten moest gaan bijhouden. Dan kan niet achteraf omdat [eiseres] daarmee geen rekening heeft kunnen houden.
uitvoerbaar bij voorraad
5.17.
[eiseres] heeft groot belang bij betaling van het gevorderde bedrag. Het is niet in geschil dat [A] de maandvergoeding nodig heeft voor de kosten van zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin. Het belang van [eiseres] weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] dat de uitvoering van de uitspraak mogelijk niet meer ongedaan gemaakt kan worden. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om [eiseres] te veroordelen zekerheid te stellen.
5.18.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] zowel in conventie als in reconventie grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. Zij zal daarom in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld. De proceskosten van [eiseres] in conventie bedragen € 5.217. Dit bedrag omvat
€ 972 voor griffierecht, € 2.082 voor beslag-exploten en € 2.163 voor salaris gemachtigde (3 punten; tarief € 721). De kosten in reconventie bedragen voor [eiseres] € 721 voor salaris gemachtigde (2 punten x 0,5; tarief € 721).

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 88.094,93 met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de verschillende facturen tot de voldoening;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 5.217, waarin begrepen € 2.163 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als 6.4.bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.7.
wijst de vordering af;
6.8.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 721 voor salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 13 mei 2020.