4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling:
De rechtbank is van oordeel dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het verwijt dat verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt daartoe dat er op basis van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat er sprake was een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangevers, omdat uit de verschillende aangiftes en de verklaring van verdachte niet onomstotelijk kan worden vastgesteld waar de aangevers zich in de woning bevonden toen de auto tegen de gevel aanreed en bovendien geen enkel onderzoek is gedaan naar de snelheid waarmee de auto heeft gereden, dan wel de gevel heeft geraakt. Hierdoor kan evenmin worden vastgesteld dat de gedraging van verdachte zo zeer was gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair:
[slachtoffer 2] heeft op 3 december 2019 aangifte gedaan,
zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Hij heeft het volgende verklaard:
Op 3 december 2019 was ik thuis. Ik woon op de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam 2] .Ik zag dat mijn vader de auto pakte. Hij reed naar achteren en maakte het grote licht aan. Toen reed hij in.Ik zag hem toen aan komen racen. Ik hoorde gas, heel veel gas. Ik dacht dat ik geraakt zou worden.
[slachtoffer 1] heeft op 3 december 2019 aangifte gedaan,
zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Zij heeft het volgende verklaard:
Ik zag dat hij in de auto stapte. Ik hoorde dat het toerental van de auto omhoog ging. Ik zag dat hij met snelheid op ons af kwam rijden.
Ter terechtzitting van 8 mei 2020
heeft verdachte verklaard:
Op 3 december 2019 ben ik in de auto gestapt en ben ik daarmee tegen de woning aangereden. Op die manier heb ik mijn boosheid geuit.
Met betrekking tot feit 2:
[slachtoffer 1] heeft op 3 december 2019 aangifte gedaan,
zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Zij heeft het volgende verklaard:
Ik doe aangifte van vernieling van mijn woning gelegen aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam 2] . De woning betreft een huurwoning. Ik ben gerechtigd tot het doen van aangifte namens woningbouwvereniging [naam organisatie] . Op 3 december 2019 bevond ik mij in mijn woning. Mijn ex-vriend is [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .Ik zag dat hij in de auto stapte. Ik zag dat hij met snelheid op ons af kwam rijden. Wij hoorden vervolgens een harde klap. Wij zagen dat hij uit de auto stapte. Ik zag dat de voorgevel van de woning kapot was.
Ter terechtzitting van 8 mei 2020
heeft verdachte verklaard:
Op 3 december 2019 ben ik in de auto gestapt en ben ik daarmee tegen de woning aangereden.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd:
Op 3 december 2019 kwamen wij aan bij de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam 2] . Ik zag dat de voorkant van de auto ingedeukt was. Ik zag dat de voorgevel van de woning volledig ontzet was.
Met betrekking tot feit 3:
[slachtoffer 2] heeft op 3 december 2019 aangifte gedaan,
zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Hij heeft het volgende verklaard:
Op 3 december 2019 was ik thuis te Almere.Toen zei ik tegen mijn vader: "Mama voelt zich angstig dus kan je gewoon gaan zonder gedoe. Ga je accepteren dat mama je niet wil? Gewoon rustig uit elkaar gaan nu. Dat wij niet bang hoeven te zijn dat er iets gaat gebeuren, want mijn zusjes en ik ga gaan er onder lijden." Toen liep hij weer ons huis binnen. Toen zei hij van: "Is dit je beslissing? Ok?" Toen trok hij zijn jas ter hoogte van zijn rechterheup omhoog. Ik zag een pistool in zijn broeksband zitten.Ik was echt bang om een kogel door mijn hoofd te krijgen.
Ter terechtzitting van 8 mei 2020
heeft verdachte verklaard:
Toen ik op 3 december 2019 naar de woning ging, had ik mijn nepvuurwapen bij me. Ik droeg dit nepwapen in de broeksband aan de voorkant van mijn broek.
Met betrekking tot feit 4:
[slachtoffer 2] heeft namens [slachtoffer 1] aangifte gedaan van diefstal van een auto op 21 november 2019,
zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Hij heeft het volgende verklaard:
Op 21 november 2019 heb ik aan mijn vader genaamd [verdachte] gevraagd om de sleutel van de auto van het merk Renault, type Megane, en voorzien van het kenteken [kenteken] , in te leveren. Dit betreft de auto die eigendom is van mijn moeder en aan haar toebehoort. Deze stond aan de [straatnaam] te [plaatsnaam 2] . Ik was alleen thuis.Ik zag dat hij de autosleutel van de Renault vast had en ik vroeg aan hem of hij deze aan mij wilde geven en of hij uit huis wilde vertrekken. Dit deed hij niet. Ik heb de politie gebeld. Die zijn de woning in gegaan maar mijn vader was al weg. De auto was ook weg. Mijn moeder geeft aan dat hij deze auto niet mag hebben en dat ze aangifte wil doen van diefstal.
Ter terechtzitting van 8 mei 2020
heeft verdachte verklaard:
Op 21 november 2019 heb ik de auto van [slachtoffer 1] meegenomen.
Met betrekking tot feit 5:
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in een
proces-verbaal van bevindingenhet volgende gerelateerd:
Op 21 november 2019 gingen wij naar de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam 2] . Er was die ochtend een melding binnengekomen met de onderstaande tekst: Mijn ex [verdachte] […] is heel erg gewelddadig. Hij heeft de huissleutel en wil niet weg.Op donderdag 21 november 2019 omstreeks 09:20 uur gingen wij, verbalisanten, wederom in opdracht van het operationeel centrum naar de [straatnaam] [nummeraanduiding] te [plaatsnaam 2] - [.] . [verdachte] en [slachtoffer 2] zouden ruzie hebben en [verdachte] zou nu in de woning zijn. Wij zagen dat in de hal van de woning een scooter tegen de deur lag. Wij zagen dat een televisie op de grond lag. Wij zagen dat de achterdeur openstond en dat de ruit van deze deur was vernield.
[slachtoffer 2] heeft namens [slachtoffer 1] aangifte gedaan van vernieling op 21 november 2019,
zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal. Hij heeft het volgende verklaard:
Ik wil aangifte doen van vernieling van goederen in ons huis op de [straatnaam] [nummeraanduiding] in [plaatsnaam 2] . Mijn vader [verdachte] heeft spullen vernield.Ik zag dat de tv omver gegooid was. Deze lag op de grond en had een grote barst in het midden van het scherm. Ik zag dat de snorfiets meerdere krassen had en op zijn zij lag. Ik zag dat het ruit wat in de achterdeur zit kapot was.De aangever verstrekte over de vernieling aanvullende informatie:
Voertuig: snorfiets. Merk/type: Nonoiz.
Object: televisie. Merk/type: Panasonic.
Met betrekking tot feit 6:De rechtbank acht het onder 6 ten laste gelegde, gelet op de inhoud van na te noemen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft dit feit bekend en zijn raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat daarom met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
Met betrekking tot feit 1 subsidiair:
Niet ter discussie staat dat verdachte op 3 december 2019 te Almere met een auto is ingereden op de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , terwijl zij zich in die woning bevonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de bedreiging met zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Door met een auto in te rijden op hun woning - terwijl verdachte wist dat zij zich in die woning bevonden - en door dit te doen met een zodanige snelheid dat daarmee de gevel van die woning kon worden ontzet, kon bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de redelijke vrees ontstaan dat hij hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen en verdachte moet – door zo te handelen - hebben beseft en aanvaard dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die redelijke vrees zou ontstaan.
Met betrekking tot feit 3:
Vast staat dat verdachte op 3 december 2019 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn broeksband droeg. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de verklaring die [slachtoffer 2] over het door verdachte aan hem tonen daarvan heeft afgelegd. De verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte een wapen bij zich droeg in zijn broeksband vindt steun in de verklaring van verdachte zelf dat hij een nepwapen bij zich droeg. De rechtbank volgt de verklaring van [slachtoffer 2] daarom en gaat ervan uit dat verdachte het nepwapen aan [slachtoffer 2] heeft getoond, terwijl [slachtoffer 2] niet wist dat dit geen echt vuurwapen betrof. De rechtbank overweegt dat door die gedraging van verdachte bij [slachtoffer 2] , die zijn vader net had gevraagd om het huis te verlaten en zijn moeder met rust te laten, de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem met dat (nep)wapen iets aan zou doen. Temeer nu verdachte voorafgaand aan het tonen van het (nep)wapen de woorden sprak: ‘Is dit je beslissing? Ok?’
Met betrekking tot feit 4:
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij met toestemming van [slachtoffer 1] van haar auto gebruik heeft gemaakt en dat zij hem daartoe de autosleutel heeft overhandigd, niet aannemelijk. Dit komt met name door de verklaring van verdachte dat hij op die dag niet in de woning aanwezig was en de sleutel ergens anders heeft gekregen, terwijl uit de bewijsmiddelen volgt dat de politie die dag twee keer een melding heeft binnen gekregen dat verdachte zich in de woning bevond. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring die [slachtoffer 2] namens [slachtoffer 1] heeft afgelegd. Uit die verklaring blijkt ondubbelzinnig dat verdachte geen toestemming had om van de auto van [slachtoffer 1] gebruik te maken.