ECLI:NL:RBMNE:2020:1894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
20/124
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet-betaling griffierecht en gebrek aan processtukken

Op 15 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en een onbekende verweerder, geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/124. Eiseres had op 6 januari 2020 beroep ingesteld tegen een onbekend besluit. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat eiseres het griffierecht van € 48,- niet had betaald. Dit griffierecht is verplicht volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft eiseres op 15 februari 2020 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Deze brief is door eiseres niet afgehaald en retour gezonden. Op 9 maart 2020 is een herinnering per gewone post verzonden, waarin werd aangegeven dat de termijn niet opnieuw aanvangt. Eiseres heeft geen betaling verricht en geen reden opgegeven voor het niet betalen van het griffierecht, wat leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Awb.

Daarnaast heeft eiseres geen kopie van het besluit waartegen zij in beroep ging of een beschrijving daarvan ingediend, noch heeft zij uitgelegd waarom zij het niet eens was met dat besluit. Dit is ook een vereiste volgens artikel 6:5 van de Awb. De rechtbank heeft eiseres op 14 februari 2020 gewezen op deze verzuimen en verzocht om dit binnen vier weken te herstellen. Ook deze brief is niet afgehaald en retour gezonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft gereageerd op deze verzoeken, wat wederom leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank heeft in haar beslissing verklaard dat er geen proceskostenvergoeding zal plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed in aanwezigheid van griffier O. Asafiati, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De rechtbank zal de uitspraak alsnog openbaar maken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/124

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

onbekende verweerder, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend op 6 januari 2020 tegen een onbekend besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eiseres heeft namelijk het griffierecht niet betaald, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Iemand die in beroep gaat moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval is het griffierecht € 48,-.
3. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het griffierecht niet door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
4. De rechtbank heeft eiseres op 15 februari 2020 een aangetekende brief gestuurd, waarin staat dat eiseres het griffierecht binnen vier weken moet betalen aan de rechtbank. Die aangetekend verzonden brief is door eiseres niet afgehaald en aan de rechtbank geretourneerd. Op 9 maart 2020 is deze brief, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb, aan eiseres ter kennisneming per gewone post toegezonden. In deze brief is aangegeven dat de termijn uit de brief van 15 februari 2020 niet opnieuw aanvangt.
5. De rechtbank heeft het bedrag niet ontvangen. Eiseres heeft daar geen reden voor gegeven. Dat betekent dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is (artikel 8:54 van de Awb).
6. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres geen kopie van het besluit waar zij het niet mee eens is of een beschrijving daarvan aan de rechtbank heeft opgestuurd. Ook heeft zij niet uitgelegd waarom zij het niet eens is met dat besluit. Dat moet wel. Dat staat in artikel 6:5 van de Awb. Ook als hier niet aan wordt voldaan, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Bij aangetekend verzonden brief van 14 februari 2020 is eiseres gewezen op deze verzuimen en is verzocht om dit uiterlijk binnen vier weken na datum van verzending te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien eiseres niet aan dit verzoek voldoet, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Ook deze brief is door eiseres niet afgehaald en aan de rechtbank geretourneerd. Op 4 maart 2020 is deze brief, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb, aan eiseres ter kennisneming per gewone post toegezonden. In deze brief is aangegeven dat de termijn uit de brief van 14 februari 2020 niet opnieuw aanvangt.
7. Eiseres heeft hierop niet gereageerd. Eiseres heeft daar geen reden voor gegeven. Ook om die reden is het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk zal behandelen.
8. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier, op 15 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak voor zover nodig alsnog in het openbaar uitgesproken.
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.