ECLI:NL:RBMNE:2020:1891
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens niet-betaling griffierecht en gebrek aan processtukken
Op 15 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak, geregistreerd onder zaaknummer UTR 19/5361. De eiser had op 18 december 2019 beroep ingesteld tegen een onbekend besluit. De rechtbank heeft echter besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat de eiser het griffierecht van € 47,- niet had betaald. Dit griffierecht is verplicht volgens artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft op 6 februari 2020 een aangetekende brief gestuurd naar de eiser met het verzoek om het griffierecht binnen vier weken te betalen, maar dit bedrag is niet ontvangen. De eiser heeft geen verklaring gegeven voor het niet betalen van het griffierecht, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is, zoals bepaald in artikel 8:54 van de Awb.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de eiser geen kopie van de uitspraak op bezwaar of een beschrijving daarvan heeft ingediend, noch heeft hij uitgelegd waarom hij het niet eens is met het besluit. Dit is ook een vereiste volgens artikel 6:5 van de Awb. De rechtbank heeft de eiser op 23 januari 2020 een tweede aangetekende brief gestuurd, waarin hij werd geïnformeerd dat hij deze gebreken binnen vier weken kon herstellen. De eiser heeft echter niet gereageerd op deze brief, wat de rechtbank nogmaals noopte tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft uiteindelijk beslist dat er geen proceskostenvergoeding zal plaatsvinden, en de uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed in aanwezigheid van griffier O. Asafiati. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.