ECLI:NL:RBMNE:2020:1867

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
UTR 19/3350
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning voor verbouwing van een woning in strijd met de beheersverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. uit Utrecht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een woning, maar deze aanvraag werd door verweerder geweigerd op basis van de geldende beheersverordening. Verweerder stelde dat de verbouwing zou leiden tot woningvorming, wat in strijd is met de beheersverordening. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 maart 2020. Eiseres voerde aan dat er geen sprake was van woningvorming, omdat de aanvraag niet gericht was op het creëren van zelfstandige woonruimten. De rechtbank heeft de argumenten van verweerder niet gevolgd en geconcludeerd dat de aanvraag niet in strijd was met de beheersverordening. De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag moest beoordelen in de omvang zoals deze was ingediend en dat er geen sprake was van woningvorming, omdat de bouwtekeningen geen toiletten binnen de woonruimten toonden.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, en is verzonden op 29 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.A.J.T. Hoogendoorn)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Kavi).

Procesverloop

In het besluit van 5 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van de woning op het adres [adres] in [plaatsnaam] (het perceel) geweigerd.
In het besluit van 14 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 maart 2020. Namens eiseres is verschenen [A] , bijgestaan door gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 29 juni 2017 heeft verweerder aan eiseres een omgevingsvergunning en een omzettingsvergunning verleend voor omzetten van de zelfstandige bovenwoning op het adres [adres] in onzelfstandige (kamer)bewoning. Op 12 januari 2018 heeft verweerder bij een inspectie geconstateerd dat de woning intern werd verbouwd onder meer door het per kamer toevoegen van een keukenblok, een douche en een toiletaansluiting. Omdat hiervoor geen omgevingsvergunning was verleend, heeft verweerder een bouwstop opgelegd. Eiseres heeft vervolgens een omgevingsvergunning voor een interne verbouwing en afwijken van de beheersverordening aangevraagd, waarbij eiseres heeft aangegeven dat zij van mening is dat de interne verbouwingen vergunningvrij zijn. Hierna heeft verweerder de besluiten genomen die onder ‘Procesverloop’ staan vermeld.
2. Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat deze in strijd is met de geldende beheersverordening. Het verbouwen van een woning mag niet leiden tot de vorming van een extra woning. Verweerder heeft geen gebruik willen maken van zijn bevoegdheid om van dit verbod af te wijken, omdat de bruto vloeroppervlakte van de nieuwe, afzonderlijke woningen niet meer dan 50 m2 is.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het, voor zover hier van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend met toepassing van de in de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Beheersverordening
4.1
Ter plaatse geldt de geconsolideerde beheersverordening ‘Zuilen’ (de beheersverordening). In de regels behorende bij de beheersverordening is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald.
4.2
Op grond van artikel 11, onder a, mag het veranderen, vervangen of vergroten van een woning niet leiden tot omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte of tot de vorming van een extra woning.
Op grond van artikel 11, onder b, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de regel onder a en woningvorming en omzetting toestaan, als na toepassing van de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten, blijkt dat kwalitatief goede onzelfstandige woonruimten of woningen ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. het woon- en leefmilieu;
2. de privacy van omwonenden;
3. het verkeer en de parkeersituatie;
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3
In dit kader zijn een aantal begripsbepalingen in artikel 1 van de beheersverordening van belang. Hierin is onder andere het volgende bepaald.
In artikel 1.49 wordt het begrip ‘Woning’ omschreven als ‘het complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden’.
In artikel 1.50 wordt het begrip ‘Woningvorming’ omschreven als ‘een woning verbouwen tot twee of meer woningen of het zodanig inrichten, gebruiken of laten gebruiken van een deel van de woning dat er feitelijk twee of meer woningen ontstaan’.
In artikel 1.52 wordt het begrip ‘Zelfstandige woonruimte’ omschreven als ‘woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals badruimte, toilet en keuken, buiten de woonruimte’.
Het geschil
5. Eiseres is eigenaar van het pand en is het niet eens met de weigering van de omgevingsvergunning. Verweerder ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om alsnog een omgevingsvergunning te verlenen. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, moet de rechtbank beoordelen of verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd.
Beoordeling door de rechtbank
6. Eiseres voert aan dat verweerder de aanvraag niet heeft mogen weigeren vanwege woningvorming. De aanvraag ziet namelijk niet op woningvorming in de zin van de beheersverordening. Voor woningvorming in de zin van de beheersverordening is sprake als er nieuwe, zelfstandige woonruimten worden gevormd. Bij een zelfstandige woonruimte zijn alle wezenlijke voorzieningen in de woonruimte aanwezig. De woonruimten waarop de aanvraag ziet hebben dat echter niet. De aanvraag ziet volgens de bijbehorende tekening namelijk op het toevoegen van een badkamer en een keukenblok in de woonruimten en een gezamenlijk toilet buiten de woonruimten (op de gang/overloop). Gelet op de begripsbepaling van artikel 1.52 is er in een dergelijk geval geen sprake van een zelfstandige woonruimte en dus kan er geen sprake zijn van woningvorming.
7. Verweerder stelt dat er wel sprake is van woningvorming. Volgens verweerder is een toilet slechts één van de elementen die bepaalt of er sprake is van een zelfstandige woning. Omdat de overige elementen, zoals een badkamer en een keuken, wel in de woonruimten worden geplaatst, is er volgens verweerder toch sprake van woningvorming. Verder wijst verweerder op de feitelijke situatie ten tijde van het opleggen van de bouwstop in 2018. In de badkamers van de woonruimten waren al toiletaansluitingen aangebracht. Dat wijst erop dat er (mogelijk) ook toiletten worden geplaatst in de woonruimten en dat er dus sprake zal zijn van woningvorming.
8.1
De rechtbank volgt de toelichting van verweerder niet. In de eerste plaats ligt ter beoordeling voor de omgevingsvergunning voor bouwen en afwijken van de beheersverordening. De rechtbank leidt uit de begripsbepalingen zoals opgenomen in artikel 1.50, artikel 1.49 en artikel 1.52 van de beheersverordening in onderling verband bezien af dat met een ‘woning’ in het kader van de beheersverordening een ‘zelfstandige woonruimte’ wordt bedoeld. Een ‘zelfstandige woonruimte’ heeft een eigen toegang en kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte. Onder de wezenlijke voorzieningen valt onder andere een toilet. Ter zitting heeft de rechtbank samen met partijen vastgesteld dat op de tekeningen bij de aanvraag geen toilet(aansluiting) binnen de woonruimten is ingetekend, maar erbuiten (namelijk op de overloop). Daaruit volgt, gelet op artikel 1.52 van de beheersverordening, dat de aanvraag niet ziet op zelfstandige woonruimten, maar op onzelfstandige woonruimten. Dat de aanwezigheid van een toilet niet bepalend zou zijn voor de vraag of er sprake is van een zelfstandige woning, kan de rechtbank in dit kader dan ook niet volgen. Voor zover verweerder in het verweerschrift heeft bedoeld de regelgeving van de Huisvestingsverordening aan de afwijzing ten grondslag te leggen, kan de rechtbank dit niet volgen nu de begripsbepalingen artikel 1.1 onder 42 (wezenlijke voorzieningen) en 1.1 onder 50 (zelfstandige woonruimten) uit de Huisvestingsverordening dezelfde strekking hebben als artikel 1.52 van de beheersverordening.
8.2
De verwijzing van verweerder naar de feitelijke situatie ten tijde van de bouwstop kan de rechtbank wel begrijpen, maar dit leidt niet tot het door verweerder gewenste resultaat. Verweerder moet namelijk de aanvraag beoordelen in de omvang zoals die aan hem wordt voorgelegd. Uit de bouwtekeningen blijkt dat er in de woonruimten geen toiletten worden geplaatst. Daarbij heeft eiseres op de zitting toegelicht dat zij de toiletaansluitingen wil (laten) weghalen, maar nog niet de mogelijkheid daartoe heeft gehad vanwege de opgelegde bouwstop. Of eiseres dit daadwerkelijk doet, en of er daadwerkelijk geen toiletten worden geplaatst, is een kwestie van inspectie en handhaving tijdens de bouw. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder ten onrechte van woningvorming uitgegaan. De beroepsgrond slaagt.
9. Vervolgens moet worden beoordeeld of verweerder de gevraagde omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd. Uit artikel 11, onder a, volgt dat zowel omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimten als woningvorming in strijd is met de beheersverordening. In artikel 11, onder b, is de bevoegdheid van verweerder geregeld om van dit verbod af te wijken. Daarbij wordt verwezen naar de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten. Omdat voor omzetten en woningvorming verschillende fysieke leefbaarheidseisen worden gesteld, heeft verweerder de omgevingsvergunning niet op de juiste grond geweigerd.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. Eiseres heeft de rechtbank op de zitting verzocht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal dit in dit geval niet doen, omdat het afwijken van de beheersverordening volgens artikel 11, onder b, een bevoegdheid van verweerder is. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit zal vernietigen en verweerder zal opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen.
Proceskosten en griffierecht
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,-- en een wegingsfactor 1).
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 345,-- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit van 14 augustus 2019;
 draagt verweerder op om binnen zes weken na verzenddatum van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,--;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2020 door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.