ECLI:NL:RBMNE:2020:1856

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
C/16/490045 / FA RK 19-6261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot echtscheiding en nevenverzoeken met betrekking tot relatieve bevoegdheid en verwijzing

In deze zaak heeft de man op een ongedateerde datum in 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Na het indienen van het verzoek heeft de man zijn verzoeken vermeerderd. De vrouw heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarin zij ook zelfstandige verzoeken heeft gedaan. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder brieven en formulieren van beide partijen. De zaak is behandeld ter terechtzitting op 28 april 2020, met een korte voortzetting op 30 april 2020, waarbij zowel de man als de vrouw en hun advocaten zijn gehoord.

Partijen zijn op [trouwdatum] 2013 in Marokko met elkaar gehuwd. De man heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en heeft daarnaast verschillende verzoeken gedaan met betrekking tot de woning. De vrouw heeft primair verzocht om de rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, omdat zij stelt dat de man in [woonplaats 1] woont en dat dit ook de gewone verblijfplaats van de vrouw is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw haar verweer niet te laat heeft ingediend en dat de man niet kan stellen dat artikel 1:15 BW van toepassing is. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag, omdat de man op het moment van indienen van het verzoekschrift in [woonplaats 1] woonde en de vrouw geen bekend adres in Nederland had. De rechtbank heeft de beslissing op 13 mei 2020 genomen, waarbij de beschikking openbaar is uitgesproken door mr. E.A.A. van Kalveen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/490045 / FA RK 19-6261
Beschikking van 13 mei 2020
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Makhloufi,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.T. Vir Piari.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De man heeft op [.] 2019 een verzoekschrift strekkende tot echtscheiding ingediend.
1.2.
De man heeft vervolgens zijn verzoeken vermeerderd.
1.3.
De vrouw heeft daarna een verweerschrift met (meer subsidiair) zelfstandige verzoeken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de brief van 19 februari 2020 van de zijde van de man;
  • het F9-formulier van 3 maart 2020 van de zijde van de man ;
  • de brief van 10 maart 2020 van de zijde van de man;
  • het F4-formulier van 15 april 2020 van de zijde van de vrouw;
  • de brief van 26 april 2020 van de zijde van de man;
  • de brief van 28 april 2020 (fax 12.09 uur) van de zijde van de man;
  • de brief van 28 april 2020 (fax 12.14 uur) van de zijde van de man;
  • de brief van 28 april 2020 van de zijde van de vrouw.
1.5.
De zaak is (telefonisch) behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren op 28 april 2020. De behandeling is daarna kort voortgezet op 30 april 2020.
Gehoord zijn:
- partijen en hun advocaten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn [trouwdatum] 2013 te [plaatsnaam] , Marokko, met elkaar gehuwd.
2.2.
De man heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.3.
Het huwelijk van partijen is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken en de beoordeling

3.1.
De man heeft verzocht de echtscheiding, subsidiair de scheiding van tafel en bed tussen partijen uit te spreken.
3.2.
De man heeft aanvullend verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad
primair: te bepalen dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning aan de [adres] te [postcode] [woonplaats 1] ;
subsidiair: de man te machtigen c.q. toestemming te verlenen de woning via de
makelaar conform de dan geldende marktprijs van de woning te verkopen;
meer subsidiair: te bepalen dat het dictum van het vonnis in de plaats komt van de
toestemming van de vrouw voor de verkoop van de woning;
en te bepalen dat het dictum van het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de voor het
opmaken van de notariële leveringsakte vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de vrouw.
3.3.
Op grond van art.3 Brussel IIbis heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
relatieve bevoegdheid
3.4.
De vrouw heeft primair verzocht te bepalen dat de rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de verzoeken van de man en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag in de stand waarin deze zich bevindt. Zij stelt dat de man in [woonplaats 1] woont, en dat dit ook de gewone verblijfplaats is van de vrouw. Haar werkelijke verblijf is nu in [woonplaats 2] , welke plaats ook in het arrondissement Den Haag ligt.
3.5.
De man heeft aangevoerd dat dit verweer te laat is ingediend. Daarnaast is aangevoerd dat artikel 1: 15 BW zo geïnterpreteerd kan worden dat de man een andere woonplaats kan kiezen. Daar heeft hij een redelijk belang bij omdat de woning is verkocht en de man de woning al heeft moeten ontruimen. Veiligheidshalve is in opdracht van de man het kantooradres van de advocaat gekozen. Daarnaast is de vrouw in september 2019 uitgeschreven uit [woonplaats 1] en onvindbaar geweest tot in maart dit jaar.
3.6.
De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren om de zaak te beoordelen en zal de zaak verwijzen naar de rechtbank Den Haag. Zij legt hierna uit waarom.
In de eerste plaats staat in de wet [1] dat een belanghebbende tot het begin van de mondelinge behandeling een verweerschrift mag indienen. Dit maakt dat het verweer van de vrouw niet te laat is. Zij heeft dit verweer immers in haar verweerschrift verwoord en ze heeft het verweerschrift vóór het begin van de mondelinge behandeling bij de rechtbank ingediend. Verder is het door de man genoemde artikel 1:15 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing op deze zaak. In dit artikel staat dat een persoon een andere woonplaats dan zijn werkelijke slechts kan kiezen, wanneer de wet hem daartoe verplicht, of wanneer de keuze bij overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt en er voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is. Hier is geen sprake van een wettelijke verplichting of een keuze die bij overeenkomst is vastgelegd om een andere woonplaats te kiezen. Dus die bepaling is niet van toepassing.
3.7.
In de wet [2] staat dat voor een verzoekschriftprocedure geldt dat de bevoegde rechter de rechter van de woonplaats of het werkelijke verblijf van de verzoeker is. Verder geldt [3] in een echtscheidingsprocedure dat de rechter de zaak alleen naar de bevoegde rechter verwijst als de andere echtgenoot de bevoegdheid betwist.
Nu de man op het moment van het indienen van het verzoekschrift in [woonplaats 1] woonde en de vrouw toen geen bekend adres in Nederland had, is de rechtbank Den Haag de (relatief) bevoegde rechter in deze zaak. De vrouw heeft dus de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland terecht betwist. De rechter zal dan ook de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwijzen naar de bevoegde rechter, zijnde de rechtbank Den Haag.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart zich onbevoegd over de zaak te oordelen;
4.2.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Den Haag;
Deze beschikking is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, rechter, in aanwezigheid van drs. M.G.M. van Rijnstra als griffier en in het openbaar uitgesproken door mr. E.A.A. van Kalveen, rechter, op 13 mei 2020.

Voetnoten

1.Artikel 282 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.)
2.Artikelen 262 Rv.
3.Op grond van artikel 270 lid 2 Rv