In deze zaak heeft de man op een ongedateerde datum in 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Na het indienen van het verzoek heeft de man zijn verzoeken vermeerderd. De vrouw heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarin zij ook zelfstandige verzoeken heeft gedaan. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder brieven en formulieren van beide partijen. De zaak is behandeld ter terechtzitting op 28 april 2020, met een korte voortzetting op 30 april 2020, waarbij zowel de man als de vrouw en hun advocaten zijn gehoord.
Partijen zijn op [trouwdatum] 2013 in Marokko met elkaar gehuwd. De man heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en heeft daarnaast verschillende verzoeken gedaan met betrekking tot de woning. De vrouw heeft primair verzocht om de rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, omdat zij stelt dat de man in [woonplaats 1] woont en dat dit ook de gewone verblijfplaats van de vrouw is.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw haar verweer niet te laat heeft ingediend en dat de man niet kan stellen dat artikel 1:15 BW van toepassing is. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag, omdat de man op het moment van indienen van het verzoekschrift in [woonplaats 1] woonde en de vrouw geen bekend adres in Nederland had. De rechtbank heeft de beslissing op 13 mei 2020 genomen, waarbij de beschikking openbaar is uitgesproken door mr. E.A.A. van Kalveen.