ECLI:NL:RBMNE:2020:1837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
19/3632
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake erfrechtelijke kwestie en identiteit eisers

Op 11 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak met zaaknummer UTR 19/3632. Het beroep is ingesteld door mr. D.A.N. Bartels MRE namens mevrouw [A] en haar erfgenamen tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht van 1 augustus 2019. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had.

De rechtbank constateert dat het onduidelijk is namens wie het beroep is ingesteld. Indien mevrouw [A] op het moment van het instellen van beroep overleden was, had het beroep enkel namens de erfgenamen ingesteld moeten worden. Was mevrouw [A] nog in leven, dan kon er niet namens de erfgenamen beroep worden ingesteld. In beide gevallen is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukt dat mr. Bartels onvoldoende bewijs heeft geleverd dat mevrouw [A] nog in leven was op het moment van het instellen van beroep, aangezien de overgelegde machtiging niet recent genoeg was.

Daarnaast heeft Bartels in het beroepschrift niet de identiteit van de erfgenamen vermeld, wat in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepstermijn liep tot en met 12 september 2019, maar Bartels heeft geen documenten overgelegd die de identiteit van de erfgenamen bevestigen. De rechtbank concludeert dat het beroep, zowel namens mevrouw [A] als haar erfgenamen, niet-ontvankelijk is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier O. Asafiati, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2020 in de zaak tussen

[A] , te [woonplaats] ,

dan wel

de erven van [A] , woonplaats onbekend,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder.

Procesverloop

Mr. D.A.N. Bartels MRE (Bartels) heeft beweerdelijk namens mevrouw [A] c.q. haar erfgenamen beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van verweerder van 1 augustus 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat de rechtbank vindt dat zij voldoende informatie heeft om zonder zitting uitspraak te doen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. In dit geval is onduidelijk namens wie Bartels beroep heeft ingesteld. Het beroep kan niet namens mevrouw [A] én haar erfgenamen tegelijkertijd zijn ingesteld. Als mevrouw [A] op het moment van het instellen van beroep was overleden, is het niet mogelijk om namens haar beroep in te stellen. Het beroep moet dan worden ingesteld namens de erfgenamen. Als mevrouw [A] op het moment van het instellen van beroep nog in leven was, is het niet mogelijk om namens de erfgenamen beroep in te stellen. In beide gevallen (het beroep is ingesteld namens mevrouw [A] óf het beroep is ingesteld namens de erfgenamen) is het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank legt dat hierna uit.
Het beroep is ingesteld namens mevrouw [A]
3. De omstandigheid dat Bartels het beroep heeft ingesteld namens mevrouw [A]
dan welhaar erfgenamen, maakt dat moet worden getwijfeld of mevrouw [A] op het moment van het instellen van beroep nog in leven was. In het geval Bartels namens haar beroep in had willen stellen, had het daarom op zijn weg gelegen om een recente machtiging van mevrouw [A] in de beroepsprocedure over te leggen. De in bezwaar overgelegde machtiging van 13 maart 2019 is onvoldoende, omdat op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat mevrouw [A] nog in leven was toen beroep werd ingesteld. Omdat in de beroepsprocedure geen machtiging van mevrouw [A] is overgelegd, terwijl dat onder de genoemde omstandigheden wel van Bartels mocht worden verwacht, is het beroep voor zover dat is ingesteld namens mevrouw [A] niet-ontvankelijk.
Het beroep is ingesteld namens de erfgenamen
4.1
In het beroepschrift heeft Bartels, voor zover hier relevant, volstaan met de vermelding dat het beroep is ingesteld namens de erfgenamen van mevrouw [A] , zonder de gegevens van de personen namens wie hij beroep instelt te vermelden. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de artikelen 6:5 en 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) er niet toe strekken om het mogelijk te maken beroep in te stellen namens nog onbekende personen. De in artikel 8:1, in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb, neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degenen namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Deze rechtspraak is ook van toepassing in het belastingrecht.
4.2
In dit geval liep de beroepstermijn tot en met 12 september 2019. Bartels heeft binnen die termijn geen stukken overgelegd waaruit de identiteit van degenen namens wie hij beroep heeft ingesteld blijkt, zoals een verklaring van erfrecht of een machtiging met daar op de gegevens van de eisers. Voor zover Bartels meent dat hun identiteit blijkt uit de stukken uit de bezwaarprocedure die verweerder heeft overgelegd, geldt dat verweerder die stukken pas na het verstrijken van de beroepstermijn aan de rechtbank heeft gestuurd. Bovendien bevinden zich tussen die stukken geen documenten waaruit de identiteit van de erfgenamen namens wie Bartels beroep heeft ingesteld blijkt. De identiteit van de eisers was dus niet binnen de beroepstermijn bekend. Het is eveneens vaste rechtspraak van de Afdeling dat een dergelijk verzuim zich niet leent voor herstel. Dat betekent dat het beroep, ook voor zover dat is ingesteld namens de erfgenamen van mevrouw [A] , niet-ontvankelijk is.
4.3
Overigens heeft Bartels ook ná het verstrijken van de beroepstermijn geen stukken overgelegd waaruit de identiteit van de degenen namens wie hij beroep heeft ingesteld blijkt. Bartels heeft op 2 maart 2020 een verklaring van erfrecht overgelegd van de heer [B] , maar niet van mevrouw [A] . Verder heeft hij op
23 oktober 2019, naar de rechtbank begrijpt: per abuis, een machtiging overlegd van
‘ [C] ’. Op 18 november 2019 heeft hij een machtiging overgelegd van de ‘erven [A] ’, zonder dat duidelijk is wie dat zijn.
Conclusie
5. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk (artikel 8:54 Awb). Dat betekent dat het beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld.
6. Voor een vergoeding van de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 11 mei 2020 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt voor zover nodig de uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.