Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2020 in de zaak tussen
[A] , te [woonplaats] ,
de erven van [A] , woonplaats onbekend,
Procesverloop
Overwegingen
dan welhaar erfgenamen, maakt dat moet worden getwijfeld of mevrouw [A] op het moment van het instellen van beroep nog in leven was. In het geval Bartels namens haar beroep in had willen stellen, had het daarom op zijn weg gelegen om een recente machtiging van mevrouw [A] in de beroepsprocedure over te leggen. De in bezwaar overgelegde machtiging van 13 maart 2019 is onvoldoende, omdat op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat mevrouw [A] nog in leven was toen beroep werd ingesteld. Omdat in de beroepsprocedure geen machtiging van mevrouw [A] is overgelegd, terwijl dat onder de genoemde omstandigheden wel van Bartels mocht worden verwacht, is het beroep voor zover dat is ingesteld namens mevrouw [A] niet-ontvankelijk.
23 oktober 2019, naar de rechtbank begrijpt: per abuis, een machtiging overlegd van
‘ [C] ’. Op 18 november 2019 heeft hij een machtiging overgelegd van de ‘erven [A] ’, zonder dat duidelijk is wie dat zijn.
Beslissing
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt voor zover nodig de uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.