ECLI:NL:RBMNE:2020:1831

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
UTR 20/1279 en UTR 20/1280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding en voorlopige voorziening inzake gezinsopvang op basis van de Wmo

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 mei 2020, wordt het verzoek van verzoekers om proceskostenvergoeding in het kader van hun beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest afgewezen. Verzoekers hadden op 6 februari 2020 een melding gedaan voor een maatwerkvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in de vorm van gezinsopvang. Na een tijdelijke opvang tot 13 februari 2020, hebben verzoekers opnieuw om gezinsopvang verzocht, maar het college heeft hen laten weten dat zij niet in aanmerking kwamen. Verzoekers hebben vervolgens zelf tijdelijke opvang geregeld en op 18 maart 2020 opnieuw om gezinsopvang verzocht, met de mededeling dat zij hun tijdelijke opvanglocatie per 1 april 2020 dienden te verlaten. Op 1 april 2020 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de brief van 24 maart 2020 en een beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit, waarbij zij ook een voorlopige voorziening vroegen.

De rechtbank overweegt dat verzoekers geen aanvraag voor een maatwerkvoorziening hebben ingediend, waardoor er geen rechtsmiddel openstond tegen het uitblijven van een beslissing. De rechtbank concludeert dat het college geen besluit heeft genomen op de melding van 6 februari 2020 en dat verzoekers niet tijdig een aanvraag hebben ingediend. Hierdoor is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken voor het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat het rechtsmiddel van bezwaar nog niet openstond voor verzoekers. De rechtbank wijst beide verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1279 en UTR 20/1280
uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter van 13 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekers] , te [woonplaats] , tezamen verzoekers

(gemachtigde: mr. J.H. Kruseman),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder.

Inleiding en procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekers om vergoeding van hun proceskosten.
Verzoekers hebben zich op 6 februari 2020 gemeld bij verweerder met een verzoek om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), in de vorm van gezinsopvang. Hierop heeft verweerder aan verzoekers opvang verleend tot
13 februari 2020. Op 12 of 13 februari 2020 hebben verzoekers zich wederom bij verweerder gemeld met een verzoek om gezinsopvang. Op basis van een gesprek op 14 februari 2020 heeft verweerder bepaald dat verzoekers hiervoor niet in aanmerking kwamen. [1] Verzoekers hebben vervolgens zelf tijdelijke opvang geregeld.
Bij brief van 18 maart 2020 hebben verzoekers (onder meer) weer verzocht om gezinsopvang, omdat zij hun tijdelijke opvanglocatie per 1 april 2020 dienden te verlaten. Bij brief van 24 maart 2020 heeft verweerder hierop gereageerd met de mededeling dat verzoekers zich op 1 april 2020 bij verweerder konden melden, zodat onmiddellijk naar een oplossing van hun opvangprobleem kon worden gezocht.
Op 1 april 2020 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de brief van
24 maart 2020. Tevens hebben zij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit bij de rechtbank ingediend (zaaknummer UTR 20/1280). Hangende dit bezwaar en beroep hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer UTR 20/1279).
Op 6 april 2020 heeft verweerder een noodopvanglocatie voor verzoekers geregeld. Op
7 april 2020 hebben verzoekers de procedures met de zaaknummers UTR 20/1279 en
UTR 20/1280 ingetrokken. Hierbij hebben zij de rechtbank/voorzieningenrechter verzocht zich uit te laten over vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

Met betrekking tot zaaknummer UTR 20/1280
1. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van het ingetrokken beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder een proceskostenveroordeling uit te spreken. Zij overweegt daartoe het volgende.
2. Verzoekers hebben op 6 februari 2020 een melding gedaan. [2] Naar het oordeel van de rechtbank liggen hun verzoeken om opvang van 12 of 13 februari 2020 en van 18 maart 2020 in het verlengde van deze melding. Als hoofdregel geldt dat verweerder op de melding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert. [3] Verzoekers kunnen pas een aanvraag voor een maatwerkvoorziening doen, als verweerder dit onderzoek heeft uitgevoerd. [4] Dit is slechts anders, als verweerder het onderzoek niet binnen de termijn van zes weken heeft uitgevoerd. Als verzoekers een aanvraag hebben ingediend, dan dient verweerder hierop binnen twee weken na ontvangst daarvan een beslissing te nemen. [5]
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de melding van
6 februari 2020 weliswaar aan verzoekers direct tijdelijke opvang voor één week hebben verstrekt, maar dat verweerder verder geen onderzoek op de melding heeft opgestart of hierop een beslissing heeft genomen. Verweerder heeft dit ook niet gedaan naar aanleiding van de verlengde meldingen van 12 of 13 februari 2020 en van 18 maart 2020. Op
14 februari 2020 heeft slechts een kort gesprek plaatsgevonden en in zijn brief van
24 maart 2020 heeft verweerder slechts aangegeven dat hij onvoldoende informatie van verzoekers had gekregen om aan de (verlengde) melding uitvoering te gegeven en om vervolgens een zorgvuldig besluit te kunnen nemen. Dit is niet op te vatten als een onderzoek en een daaruit voortvloeiende beslissing tot weigering van een maatwerkvoorziening.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dus geen besluit op de (verlengde) melding van 6 februari 2020 voor een maatwerkvoorziening genomen. Tegen het uitblijven van een beslissing op deze melding staat evenwel geen rechtsmiddel open. Uit het onder 2. uiteengezette stelsel van de Wmo vloeit voort dat het na afloop van de termijn van zes weken na 6 februari 2020 op de weg van verzoekers had gelegen om een aanvraag in te dienen. Het uitblijven van een tijdige beslissing op die aanvraag had aanleiding kunnen zijn om een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing in te stellen bij de rechtbank. Verzoekers hebben een dergelijke aanvraag echter niet ingediend. Er was op 1 april 2020 dan ook geen sprake van een situatie waarin verweerder had nagelaten om tijdig een besluit op een aanvraag te nemen. Voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing was op 1 april 2020 dan ook geen grond. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in verband met het indienen van dit beroep.
Met betrekking tot zaaknummer UTR 20/1279
5. De voorzieningenrechter heeft aan verweerder geen reactie op het verzoek om proceskostenveroordeling gevraagd, omdat hij daarvoor geen aanleiding heeft gezien.
6. Onder 4. heeft de rechtbank al geoordeeld dat verweerder nog geen besluit op de verzochte maatwerkvoorziening heeft genomen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft voor verzoekers daarom het rechtsmiddel van bezwaar nog niet opengestaan. Tegen deze achtergrond verwacht de voorzieningenrechter dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk zal verklaren. Om die reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat verzoek samenhangt met dat bezwaar.
7. Zoals onder 4. ook al is geoordeeld, stond op 1 april 2020 het rechtsmiddel van het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen niet open. Voor zover het verzoek om een voorlopige voorziening samenhangt met dit beroep, is er voor het indienen van dat verzoek dus geen aanleiding geweest. Om die reden ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in verband met het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat verzoek samenhangt met het beroep tegen het niet tijdig beslissen door verweerder.

Beslissing

De rechtbank in de procedure met zaaknummer UTR 20/1280:
Wijst het verzoek om toekenning van proceskosten af.
De voorzieningenrechter in de procedure met zaaknummer UTR 20/1279:
Wijst het verzoek om toekenning van proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (
voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is gedaan op 13 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De (voorzieningen)rechter is
verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen.
Griffier (
voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.
Tegen deze uitspraak, voor zover deze ziet op het verzoek om een voorlopige voorziening, kunt u niet in hoger beroep of in verzet.

Voetnoten

1.Volgens verweerder voldeden verzoekers niet aan de criteria voor opvang als omschreven in artikel 1.2.1 van de Wmo.
2.Artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo
3.idem
4.Artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo
5.Artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo