ECLI:NL:RBMNE:2020:1809

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
499744 KL ZA 20-79
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over eigendom van schilderijen in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiseres, die gehuwd is onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, een verbod op de executoriale verkoop van schilderijen die door gedaagde in beslag zijn genomen. Eiseres stelt dat de schilderijen haar eigendom zijn, terwijl gedaagde, de rechtsopvolger van een vennootschap onder firma, het beslag heeft gelegd op basis van een eerder vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden vanwege de coronamaatregelen en dat de procedure schriftelijk is gevoerd. Eiseres heeft diverse stukken overgelegd ter onderbouwing van haar eigendom, waaronder notariële akten en verklaringen van familieleden. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de schilderijen haar eigendom zijn. Hierdoor is het beslag van gedaagde niet onrechtmatig en mag de executie doorgaan. De vorderingen van eiseres worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/499744 / KL ZA 20-79
Vonnis in kort geding van 24 april 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. P.G. Broekman te Hilversum,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
in persoon verschenen, gemachtigde mr. H. ten Kortenaar.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
  • de dagvaarding met 14 producties
  • de conclusie van antwoord met 13 producties
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie met productie 15 t/m 17
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Abusievelijk heeft de voorzieningenrechter in de conclusie van antwoord een eis in reconventie gelezen. Nu [gedaagde] in persoon is verschenen, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. ten Kortenaar, kan conform het procesreglement geen eis in reconventie worden ingediend. De voorzieningenrechter zal dit vonnis dan ook alleen in conventie wijzen.
1.3.
Omdat het gebouw van de rechtbank is gesloten vanwege de uitbraak van het Coronavirus, heeft in deze zaak geen zitting plaatsgevonden, maar is in deze zaak alleen schriftelijk geprocedeerd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] is op [datum 1] 1968 onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd met [A] , hierna te noemen: “ [A] ". Teneinde derdenwerking aan de huwelijkse voorwaarden te verlenen is de akte huwelijkse voorwaarden van [datum 2] 1968 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
2.2.
Bij vonnis van 18 maart 2019 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, is [A] veroordeeld om aan de vennootschap onder firma [naam vennootschap onder firma] V.O.F., gevestigd te Amsterdam, een bedrag van € 26.425,41 te voldoen, alsmede een bedrag van € 2.745,51 aan proceskosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW en (eventuele) nakosten.
2.3.
[gedaagde] is de rechtsopvolger onder bijzondere titel van de vennootschap onder firma [naam vennootschap onder firma] V.O.F.
2.4.
Nadat [gedaagde] zonder succes beslag had gelegd onder de ING Bank en de Sociale Verzekeringsbank, heeft [gedaagde] op 12 december 2019 executoriaal beslag gelegd op diverse roerende zaken van [A] waaronder een schilderij met landschap en in de verte een paard, alsmede een groot schilderij met meerdere koeien (hierna aangeduid als de schilderijen).
2.5.
[eiseres] heeft de deurwaarder bericht dat zij met [A] buiten gemeenschap van goederen is gehuwd en dat de schilderijen haar eigendom zijn. Nadat [eiseres] mr. Broekman heeft ingeschakeld, heeft ook de advocaat verschillende
e-mails en brieven aan de deurwaarder en [gedaagde] doen toekomen. Helaas zijn partijen er niet in geslaagd om tot een oplossing te komen.
2.6.
Daags na 18 maart 2019 heeft de deurwaarder de schilderijen gesekwestreerd.
2.7.
De datum voor executoriale verkoop is bepaald op 7 mei 2020.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] :
1. te verbieden het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2019 verder ten uitvoer te (laten) leggen door middel van een executoriale verkoop van de op 12 december 2019 op het adres [adres] te [woonplaats] in beslag genomen roerende zaken, waaronder een schilderij met landschap en in de verte een paard en een groot schilderij met meerdere koeien;
2. te gebieden voormelde schilderijen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis in goede en ongeschonden staat terug te (laten) geven aan het woonadres van [eiseres] , zijnde aan de [adres] te [postcode] [woonplaats] ;
3. een en ander op straffe van een dwangsom van 50.000, - voor elke overtreding van de
hiervoor gevorderde veroordelingen, te vermeerderen met 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft geheel of gedeeltelijk aan de veroordeling tot teruggave van voormelde schilderijen te voldoen;
4. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen omdat het vonnis waarvoor executoriaal beslag is gelegd al ruim acht maanden geleden is betekend. [gedaagde] is van mening dat het op het laatste moment aanhangig maken van een executiegeschil tardief is.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij haar vordering. In de onderhavige zaak is sprake van een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Het spoedeisend belang volgt in dit soort zaken uit de aard van de zaak. Dat het vonnis waarvoor executoriaal beslag is gelegd al ruim acht maanden geleden is betekend, maakt dat niet anders. Bovendien geldt dat de executoriale verkoop bepaald is op 7 mei 2020.
Executiegeschil
4.3.
In een executiegeschil komt aan de voorzieningenrechter slechts een beperkte toets toe. De voorzieningenrechter kan de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie wordt geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging oftewel in het geval van misbruik van recht door de executant.
4.4.
Van misbruik van recht zal sprake zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Van misbruik van de executiebevoegdheid kan voorts sprake zijn als de executant op grond van andere feiten of omstandigheden in redelijkheid geen gebruik mag maken van zijn recht tot executie van het vonnis.
4.5.
Dat sprake zou zijn van een klaarblijkelijke juridische misslag in het vonnis van
18 maart 2019 is niet gesteld en ook niet gebleken. Dat de tenuitvoerlegging van het vonnis op grond van na dat vonnis aan het licht gekomen feiten zou leiden tot een noodtoestand, is evenmin gesteld.
4.6.
Er is volgens [eiseres] wel sprake van andere feiten of omstandigheden op grond waarvan [gedaagde] in redelijkheid geen gebruik kan maken van haar recht tot executie van het vonnis. Deze andere omstandigheden zijn volgens [eiseres] gelegen in het volgende. De schilderijen waar [gedaagde] beslag op heeft gelegd zijn eigendom van [eiseres] en niet die van [A] . [eiseres] is van mening dat het beslag op deze schilderijen dan ook onrechtmatig is. Ten aanzien van de in beslag genomen inboedelgoederen is [eiseres] van mening dat [gedaagde] misbruik maakt van haar bevoegdheid tot executie door niet in te gaan op het onderhandse bod op de inboedelgoederen. [eiseres] stelt dat dit onderhands bod hoger is dan de te verwachten opbrengst bij openbare veiling.
4.7.
[gedaagde] heeft betwist dat de schilderijen alleen eigendom zijn van [eiseres] en stelt daarnaast dat [eiseres] ook aansprakelijk is voor de schuld aan [gedaagde] .
4.8.
De voorzieningenrechter zal eerst ingaan op de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] ook aansprakelijk voor de schuld aan [gedaagde] . Daarna zal de voorzieningenrechter de eigendom van de schilderijen bespreken en ten slotte zal de voorzieningenrechter ingaan op de kwestie omtrent de inboedelgoederen.
De schuld aan [gedaagde]
4.9.
Tussen partijen staat vast dat de schuld van [A] aan [gedaagde] een zakelijke schuld is. [gedaagde] heeft zich echter afgevraagd in hoeverre het gevolg van het niet voldoen door [eiseres] en [A] aan het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding, met zich mee brengt dat [A] nog een vordering heeft op [eiseres] , welke schuld eventueel tot verhaal van de schuld van [A] zou kunnen dienen. [gedaagde] zou zich dan kunnen verhalen op [eiseres] door de schuld die zij heeft aan [A] te incasseren en deze vervolgens te gebruiken ter voldoening van de schuld die [A] heeft aan [gedaagde] .
4.10.
De voorzieningenrechter kan [gedaagde] niet volgen in deze stelling. Immers, een dergelijke schuld zou alleen kunnen ontstaan in het geval het huwelijk tussen [eiseres] en [A] zou eindigen en daadwerkelijk afgerekend dient te worden. Door geen van partijen is hierover iets gesteld. Daar komt nog bij dat in de huwelijkse voorwaarden een vervalbeding is opgenomen. De voorzieningenrechter gaat aan deze stelling van [gedaagde] dan ook voorbij.
De eigendom van de schilderijen
4.11.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde] executoriaal beslag op de schilderijen had mogen leggen. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij de schilderijen uit de nalatenschap van haar moeder heeft gekregen. Nu partijen buiten elke gemeenschap van goederen zijn gehuwd, behoren de schilderijen in eigendom toe aan [eiseres] . Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [eiseres] als productie 4 een notariële akte van 30 november 1992 overgelegd. In deze notariële akte verklaren [eiseres] en [A] (middels een volmacht) onder overlegging van een taxatierapport van beide schilderijen dat de in voormeld taxatierapport omschreven schilderijen uitsluitend toebehoren aan [eiseres] . Omdat [eiseres] zich realiseert dat de notariële akte niet meer bevat dan een verklaring van haarzelf en [A] en daarom niet tot bewijs van eigendom kan dienen, heeft zij als productie 13 vier verklaringen overgelegd van haarzelf, [A] , haar dochter en haar zoon. In deze bijna identieke verklaringen staat dat de schilderijen bij opa en oma [.] gehangen hebben en na het overlijden van oma [B] op [datum 3] 1991 als erfenis volgens afspraak naar [eiseres] zijn gegaan. Onduidelijk is echter om welke schilderijen het gaat. Geen van de verklaringen bevat een omschrijving of een foto van de schilderijen. Dat is wel noodzakelijk aangezien uit de door [eiseres] als productie 15 overgelegde brief van haar ouders volgt dat haar ouders meerdere schilderijen hadden. Nu onduidelijk is waar de verklaringen op zien en een kort geding procedure als de onderhavige zich niet leent voor een nadere bewijslevering, bijvoorbeeld door een getuigenverhoor, kunnen de als productie 13 overgelegde verklaringen niet tot bewijs dienen van het eigendom van de onderhavige schilderijen.
Ook de als productie 15 door [eiseres] overgelegde brief van haar ouders van
28 maart 1976 kan niet tot bewijs dienen. In deze brief schrijven de ouders van [eiseres] onder meer:
“Je weet, dat ik indertijd het schilderij met de koeien van wijlen [C] heb aankocht. Als herinnering aan een periode uit ons leven waaraan [D (voornaam)] persoonlijk heeft deelgenomen, de schaduwzijden zowel als de zonzijden daarvan heeft ervaren.
Ik meen dan ook dat [D (voornaam)] , naar 'k hoop in de verre toekomst, het meest gediend
zou zijn mettertijd dit schilderij te erven.”
Uit het taxatierapport bij de door [eiseres] als productie 4 overgelegde notariële akte volgt echter dat het schilderij met de koeien geschilderd is door [E] . De brief van de ouders van [eiseres] kan derhalve niet over het onderhavige schilderij met de koeien gaan, aangezien daar wordt gesproken over een schilderij met koeien van [C] .
Ook de als productie 16 overgelegde brief van de belastingdienst kan niet tot enig bewijs dienen omdat het bij de brief gevoegde proces-verbaal onleesbaar is. De voorzieningenrechter kan derhalve niet vaststellen ten aanzien van welke inboedelgoederen [eiseres] destijds heeft aangetoond dat deze haar eigendom waren.
4.12.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] er niet in geslaagd is aan te tonen dat de schilderijen haar eigendom zijn. Dit betekent dat het door [gedaagde] gelegde beslag niet onrechtmatig is en dat [gedaagde] de executie door mag zetten. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiseres] die zien op de schilderijen dan ook afwijzen.
Het beslag op de inboedelgoederen
4.13.
[eiseres] heeft als productie 17 een taxatierapport overgelegd waaruit volgt dat de inboedelgoederen bij vrijwillige verkoop een bedrag van € 1.380,00 zouden kunnen opbrengen. [eiseres] heeft verklaard dat een nader te noemen meester bereid is de gehele inboedel onderhands te kopen voor € 1.000,-. [eiseres] is van mening dat dat bedrag hoger is dan een eventuele opbrengst bij een veiling.
4.14.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij het aanbod van [eiseres] enkel accepteert als de voorzieningenrechter beslist dat de schilderijen toch moeten worden teruggegeven. Nu de voorzieningenrechter heeft besloten dat de schilderijen niet teruggegeven hoeven te worden, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [gedaagde] het aanbod niet accepteert.
4.15.
Gelet op de hoogte van de vordering van [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] geen misbruik maakt van haar bevoegdheid door het aanbod van [eiseres] naast zich neer te leggen, zoals door [eiseres] betoogd. Dit betekent dat [gedaagde] de executie van de inboedelgoederen door kan laten gaan en dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiseres] die zien op de inboedelgoederen eveneens afwijst.

5.De kosten van de procedure

5.1.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor het berekenen van het salaris van de gemachtigde van [gedaagde] zal de voorzieningenrechter aansluiting zoeken bij de bedragen die gelden in een kanton kort geding. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris gemachtigde
400,00 (2 punten x € 200,-)
Totaal € 1.056,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.056,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op
24 april 2020.