In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitrit ten behoeve van een elektrische auto. De vergunninghouder had op 11 december 2017 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren. De vergunning werd op 15 mei 2018 verleend, maar eisers maakten bezwaar omdat zij van mening waren dat door de uitrit ten minste één openbare parkeerplaats verloren zou gaan. De Commissie voor de bezwaarschriften adviseerde het college om de vergunning te handhaven, maar eisers gingen in beroep.
Tijdens de zitting op 23 juli 2019 werd het onderzoek geschorst om het college de gelegenheid te geven de parkeersituatie nader te onderbouwen. Na aanvullende informatie van het college, waarin een andere maatvoering voor parkeerplaatsen werd gehanteerd, bleven eisers van mening dat er wel degelijk een parkeerplaats verloren zou gaan. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 2:12, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zich voordeed, omdat de uitweg zonder noodzaak ten koste ging van een openbare parkeerplaats.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en herroepte de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet kon worden verleend op basis van de dwingendrechtelijke bepalingen van de APV. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier.