ECLI:NL:RBMNE:2020:1784

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
UTR - 19 _ 4176
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om inzage in politiegegevens en anonimiseringskwesties

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 26 maart 2020, wordt de zaak behandeld tussen de korpschef van politie als verweerder en meerdere eisers die om inzage in politiegegevens hebben verzocht. De eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van 3 september 2019, waarin hun verzoek om niet-geanonimiseerde mutaties en meldingen te verstrekken werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bepaalde delen van de registraties geanonimiseerd zijn en dat dit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, met een termijn van zes weken voor de uitvoering. De rechtbank concludeert dat de eisers terecht hebben aangevoerd dat er teveel informatie is geanonimiseerd, en dat de verweerder niet voldoende onderscheid heeft gemaakt tussen gegevens die de eisers betreffen en die van derden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verweerder ten onrechte heeft geweigerd om bepaalde gegevens te verwijderen, omdat deze feitelijk onjuist waren. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en betreft de bescherming van persoonsgegevens en de rechten van betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser 1],
[eiser 2] , [eiser 3]te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. C.M. Sent),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: S. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om niet geanonimiseerde mutaties en meldingen te verstrekken en politiegegevens te verwijderen geweigerd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. [eiser 3] kon niet fysiek bij de zitting aanwezig zijn, maar heeft via een videoverbinding tijdens de zitting even contact gehad met de rechter.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze procedure over?
Eisers willen met het verzoek bij verweerder achterhalen welke registraties er over hen bij de politie zijn en wat de inhoud is van de meldingen die bij de politie zijn gedaan. Naar aanleiding van een melding is namelijk een onderzoek gestart door de politie, althans Veilig Thuis, naar de situatie van [eiser 3] ( [eiser 3] ). Eisers hebben gelet op informatie van Veilig Thuis zelf meer duidelijkheid over de inhoud van de informatie bij de politie en menen dat sprake is van onjuiste informatie die verwijderd moet worden. Eisers hebben al eerder een dergelijk verzoek gedaan waarop door verweerder afwijzend is beslist. Het nu voorliggende verzoek is door hun (voormalig) raadsman, K. Dirlik, gedaan.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar zijn eerdere besluiten van 10 mei 2019 en 1 juli 2019, in het bestreden besluit gemotiveerd dat er twee registraties zijn vastgelegd die geanonimiseerd kunnen worden ingezien. Het gaat om politiegegevens en de verzoeken zijn door verweerder beoordeeld op grond van de Wet politiegegevens (Wpg). Het verzoek om een kopie van de registraties wordt geweigerd omdat de rechten en vrijheden van derden dienen te worden beschermd. Verweerder heeft toegelicht dat hij gelet op het dwingend geformuleerde artikel 25, eerste lid, sub d, van de Wpg geen beleidsvrijheid heeft om hiervan af te wijken. Aan het besluit om de verwijdering te weigeren heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet gebleken is dat de gegevens feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn of dat de gegevens in strijd met een wettelijke bepaling zijn verwerkt. De gegevens zijn ook nog steeds noodzakelijk voor de dagelijkse politietaak. Van een in artikel 28, eerste lid, van de Wpg bedoelde situatie is daarom niet gebleken.
Kan de rechtbank in beroep nog wel inhoudelijk oordelen?
3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat tegen het besluit van 3 september 2019 geen beroep meer openstond omdat dit een herhaling betreft van de eerdere besluiten van 10 mei en 1 juli 2019.
4. De rechtbank stelt vast dat eisers eerder verzoeken hebben ingediend bij verweerder om kopieën van de registraties, althans om inzage in meer delen van de registraties te verkrijgen. Bij besluiten van 10 mei en 1 juli 2019 is ingestemd door verweerder met beperkte inzage in politiegegevens, waarbij is medegedeeld dat de gegevens waren geanonimiseerd op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg. Dit heeft geleid tot inzage op 18 juli en 20 september 2019. Daarna is het verzoek van de raadsman van eisers om kopieën en verwijdering gekomen. De rechtbank ziet aanleiding om het beroep inhoudelijk te beoordelen. Daarvoor is redengevend dat verweerder het verzoek inhoudelijk heeft behandeld en geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om het verzoek aan te merken als een herhaalde aanvraag en onder verwijzing naar de eerdere aanvraag af te wijzen (artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
5. In deze zaak zal de rechtbank gelet op wat door eisers is aangevoerd twee vragen moeten beantwoorden. Ten eerste of door verweerder teveel delen van de registraties zijn geanonimiseerd, althans daarvan de inzage door eisers ten onrechte is geweigerd. Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder ten onrechte heeft geweigerd gegevens te verwijderen.
Had verweerder eisers inzage moeten geven in meer delen van de registraties?
6. Eisers hebben aangevoerd dat het zo rigoureus weglakken van veel informatie in het politiedossier een te vergaande manier van anonimiseren is. Hiermee is het recht op rectificatie van eisers onmogelijk gemaakt. Eisers willen graag dat de rechtbank toetst of er te drastisch door verweerder is geanonimiseerd. Eisers willen weten wat de anonieme melders over hen hebben aangegeven, omdat ze vermoeden dat deze informatie niet juist is. Verweerder heeft zelf al de anonimiteit van de melders opgegeven door een adres te laten staan. Ter zitting hebben eisers benadrukt dat het hier gaat om medische gegevens en voor verwerking daarvan een speciaal regime geldt en aan de belangen van de persoon waarvan die medische gegevens zijn extra gewicht toekomt.
7. De rechtbank komt alles overziend tot de conclusie dat verweerder zijn besluit onvoldoende zorgvuldig heeft genomen en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom inzage van delen van de registraties door eisers geweigerd moet worden om de belangen van derden te beschermen. De rechtbank ligt hieronder toe hoe zij tot dat oordeel is gekomen en zal daartoe achtereenvolgens het beoordelingskader, de reikwijdte van een verzoek op grond van artikel 25 van de Wpg en de uitwerking in het bestreden besluit bespreken.
Het beoordelingskader
8. De rechtbank stelt voorop dat gelet op het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Wpg, slechts inzage kan worden verzocht en verkregen van de verzoekende persoon van hem betreffende persoonsgegevens. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), volgt dat het voor de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, onder meer bepalend is of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen [1] , dient daarbij te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 45-50). Voor ieder gegeven in een mutatie dient een dergelijke beoordeling te worden gemaakt.
9. Verweerder heeft de stukken waarover deze procedure gaat aan de rechtbank toegezonden met het verzoek deze onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb voor eisers geheim te houden. Omdat de procedure zinledig zou worden wanneer eisers door het starten van de procedure kennis kunnen nemen van de inhoud van de registraties, zijn deze stukken niet aan eisers verzonden. Om het beroep van eisers inhoudelijk te kunnen beoordelen, heeft de rechtbank de stukken waarover deze procedure gaat ingezien. Eisers hebben de rechtbank daarvoor toestemming gegeven.
10. Na kennisname van de onderliggende registraties en op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat het om twee registratienummers gaat. De eerste registratie met nummer PL0900-2018183226 -1 - kindermishandeling - dateert van 5 februari 2019. Verder is er het mutatierapport met registratienummer PL0900-2019036845 (1-2-3) - verdachte situatie -van 20 augustus 2019 dat ziet op meerdere meldingen. Uit het inzagedossier kan worden afgeleid dat de inhoud van de stukken ten tijde van de inzage grotendeels zwart gelakt waren.
Reikwijdte van een verzoek op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg
11. De rechtbank stelt vast dat een deel van de gelakte gegevens in de stukken politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg zijn die alleen derden betreffen. Deze gegevens kunnen, gelet op het hiervoor weergegeven beoordelingskader, niet worden aangemerkt als eisers betreffende (politie)gegevens als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wpg. Dat betekent dat deze gegevens niet onder het bereik van voormeld artikel 25, eerste lid, vallen en dat verweerder daarom niet met toepassing van dat artikellid eisers hiervan kennis kon laten nemen. Dat de gegevens zijn verwerkt in een mutatie die eisers betreft, maakt dit niet anders. De gegevens vallen niet onder het bereik van dat artikel en kunnen dan ook niet met toepassing van die bepaling aan eisers worden verstrekt. [2] Verweerder heeft bij de afwijzing van het verzoek van eisers ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen inzage in politiegegevens die eisers betreffen en politiegegevens die anderen betreffen, zoals een verbalisant en melder, hetgeen wel had gemoeten. Het bestreden besluit kent op dat punt dan ook een gebrek. De rechtbank zal aan het eind van deze uitspraak uiteenzetten wat hiervan het gevolg moet zijn.
Anonimisering
12. Over het anonimiseren overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg, voor grote delen van de registraties inzage geweigerd omdat wanneer kennis wordt genomen van die gegevens daarmee direct de identiteit van de melder wordt prijsgegeven. Verweerder acht het noodzakelijk dat die informatie niet met eisers gedeeld wordt om de rechten van betrokkene(n) te beschermen en de privacy van de melder te waarborgen. De rechtbank acht het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en dus in strijd met artikel 3:46 van de Awb en licht dat oordeel hieronder toe.
13. Over de registratie die dateert van 5 februari 2019 oordeelt de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom, los van wat onder 11 is overwogen, bijna de gehele melding zwartgelakt is. De rechtbank stelt vast dat de registratie politiegegevens bevat die eisers betreffen omdat met die gegevens eisers geïdentificeerd kunnen worden, politiegegevens bevat die eisers betreffen waarmee derden geïdentificeerd kunnen worden en algemene informatie. De rechtbank is van oordeel dat voor zover het algemene informatie betreft en proceshandelingen of het handelen van politie niet valt in te zien waarom deze niet inzichtelijk gemaakt zou kunnen worden met alleen het zwartlakken van de namen van de betrokkenen. Niet valt in te zien dat met die informatie iemand geïdentificeerd kan worden.
14. Voor wat betreft de registratie, het mutatierapport, van 20 augustus 2019 wat ziet op meerdere mutaties oordeelt de rechtbank eveneens dat verweerder de zwartlakkingen, los van wat onder 11 is overwogen, onvoldoende heeft gemotiveerd. Dit mutatierapport omvat meerdere mutaties op meerdere data in de periode februari 2019 tot en met augustus 2019. In meerdere mutaties is de werkwijze van de politie beschreven of mogelijk te nemen vervolgstappen of zeer algemene informatie over de melding. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de mutaties van 9 mei, 30 april en 17 april en 8 februari 2019. De motivering van verweerder dat deze delen van de mutaties de identiteit van de melder(s) kan prijsgeven volgt de rechtbank zonder nadere toelichting niet.
15. Verweerder heeft voor beide registraties wel voldoende gemotiveerd dat de identiteit van de melder(s) kan worden prijsgegeven wanneer de medische aanduidingen en terminologie door eisers wordt ingezien en verweerder de rechten en belangen van de melder moet borgen op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wpg. Verweerder heeft inzage van die delen daarom naar het oordeel van de rechtbank mogen weigeren. Het klopt dat hier de belangen van eisers tegenover de bescherming van de belangen van derden staan, naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zitting voldoende toegelicht waarom hij meer gewicht toekent aan het belang van derden. Dit acht de rechtbank niet onrechtmatig.
Dit geldt ook voor de medische terminologie in de meldformulieren van Veilig Thuis van 13 februari 2019 en 1 mei 2019 (PL0900-2019036845-2 en OK0900-2019036845-3) De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze informatie mocht anonimiseren op de manier zoals is gedaan.
16. De rechtbank concludeert dat eisers terecht hebben aangevoerd dat verweerder teveel teksten heeft geanonimiseerd. De beroepsgrond slaagt daarom. De rechtbank zal aan het eind van deze uitspraak uiteenzetten wat hiervan het gevolg moet zijn.
Had verweerder gegevens moeten verwijderen?
17. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake van verwijdering van politiegegevens kan zijn zoals door eisers is verzocht. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat dit alleen kan worden toegestaan indien het om feitelijk onjuiste gegevens gaat, en niet als het om een melding gaat waar eisers het niet mee eens zijn wanneer het een juiste weergave van de melding betreft. Dit volgt uit artikel 28, eerste lid, Wpg, en de uitleg van dat artikel door de ABRvS [3] . Dat eisers inzage wordt geweigerd van de medische terminologie in de stukken en dat zij daardoor hun recht op verbetering of verwijdering niet kunnen uitoefenen, betekent niet dat dan alsnog inzage verstrekt zou moeten worden. Het in beroep aangevoerde artikel 5 van de Wpg geeft geen aanleiding voor een andere conclusie. Eisers hebben, hoewel de rechtbank onderkent dat het voor hen onduidelijk is wat precies is vermeld in de registraties, niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift zijn verwerkt. Wel heeft verweerder erkend dat ten onrechte in het dossier staat vermeld dat [eiser 3] minderjarig is. Dit is geen weergave van een melding en betreft dus een feitelijk onjuist gegeven. Het besluit kent ook op dit punt een gebrek en in zoverre slaagt de beroepsgrond van eisers.
Wat betekent dit voor het beroep en het bestreden besluit?
18. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende daadkrachtig is gemotiveerd.
19. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder opnieuw de registraties bekijken en met inachtneming van deze uitspraak onder meer beoordelen welke gegevens worden geanonimiseerd met het doel om de rechten van derden te beschermen omdat met die gegevens de derde herleidbaar kan zijn. Verder dient verweerder de onjuiste vermelding van de minderjarigheid van [eiser 3] te verwijderen, te verbeteren of aan te vullen.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
20. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2013 [4] .
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2020 door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.uitspraak van 29 september 2010, ECLI:NL:RVS:BN8578)
2.Uitspraak van de ABRvS van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:265.
3.De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de ABRvS van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:807.