Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
2.Het geschil en de beoordeling
Inleiding
(hierna: overeenkomst 1);
(hierna: overeenkomst 2).
(€ 2.125,00) met betrekking tot de slottermijnen van respectievelijk overeenkomst 2
(10% aanneemsom) en overeenkomst 1 (5% van de aanneemsom), onbetaald gelaten.
Verder heeft [gedaagde] twee meerwerkfacturen van 13 juni 2018 en 4 juli 2018 (respectievelijk € 6.977,57 en € 833,20) onbetaald gelaten.
[eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten. Daarnaast vordert [gedaagde] dat [eiser] wordt veroordeeld in de vergoeding van de schade die [gedaagde] heeft geleden door de gebrekkige werkzaamheden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tot slot vordert [gedaagde] dat [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en te vermeerderen met de nakosten.
Artikel 7:758 lid 1 BW bepaalt namelijk dat indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt of onder aanwijzing van de gebreken weigert, de opdrachtgever wordt geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard.
Voor zover [eiser] meent dat [gedaagde] de noodzaak van een uit die extra werkzaamheden voortvloeiende prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen, kan dat niet zonder meer worden gevolgd. [gedaagde] heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat partijen op voorhand hebben afgesproken dat er geen extra kosten in rekening zullen worden gebracht voor meerwerk. Zeker in het licht van deze tussen partijen gemaakte afspraak, had het op de weg van [eiser] gelegen om eventuele extra werkzaamheden die toch prijsverhogingen met zich mee zouden brengen, schriftelijk vast te leggen, zoals partijen dat ook hebben gedaan middels overeenkomst 2.
Meerwerk
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief dat hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Nu dat het gevolg is van een niet voorzienbare omstandigheid, zal de kantonrechter de vergoeding niet afwijzen, maar de vergoeding toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij (de omvang van) de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom. Dit betekent dat een bedrag van € 569,78 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
overzicht van restpunten en schade (niet-uitputtend) incl. bijbehorende foto’s” overgelegd. Op basis van alleen een overzicht en foto’s van [gedaagde] , kan de kantonrechter niet vaststellen dat er sprake is van gebreken waarvoor [eiser] aansprakelijk is of die aan hem moeten worden toegerekend. Daar komt bij dat een groot deel van de door [gedaagde] genoemde gebreken niet door ing. [B] zijn geconstateerd, althans niet in zijn bouwkundig rapport zijn vermeld.
3.Beslissing
- een bedrag van € 3.458,91, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, gerekend vanaf 25 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 569,78 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;