ECLI:NL:RBMNE:2020:1764

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
8337467 / MV EXPL 20-29
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentiebeding in kort geding tussen detacheringsbedrijf en voormalig werknemer

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert de eiseres, een detacheringsbedrijf, dat de gedaagde, een voormalig werknemer, het overeengekomen concurrentiebeding naleeft. De gedaagde heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd en is in dienst getreden bij een concurrent. De eiseres stelt dat de gedaagde het concurrentiebeding overtreedt door werkzaamheden te verrichten die concurreren met die van de eiseres. De gedaagde voert aan dat het concurrentiebeding haar onevenredig benadeelt en vraagt om schorsing van het beding. De kantonrechter oordeelt dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is, maar dat de belangen van de gedaagde zwaarder wegen dan die van de eiseres. De rechter concludeert dat de gedaagde niet in haar bedrijfsdebiet wordt aangetast en dat het concurrentiebeding in een bodemprocedure waarschijnlijk zal worden vernietigd. De vorderingen van de eiseres worden afgewezen en de vordering van de gedaagde tot schorsing van het concurrentiebeding wordt toegewezen, met veroordeling van de eiseres in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 30 april 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 8337467 / MV EXPL 20-29 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. R. Simons,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. F.W. Aartsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 maart 2020 met 13 producties
  • het verweer en de conclusie van antwoord met 15 producties van [gedaagde] van 25 maart 2020
  • de conclusie van repliek tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie en akte wijziging van eis van [eiseres] van 31 maart 2020
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens houdende repliek in reconventie van [gedaagde] van 6 april 2020
  • de conclusie van dupliek in reconventie van [eiseres] van 22 april 2020.
1.2.
In deze zaak was een mondelinge behandeling bepaald op 25 maart 2020. Op
19 maart 2020 is aan partijen bericht dat – in verband met de sluiting van de rechtbanken door de corona-crisis – zal worden overgegaan tot een schriftelijke behandeling. Partijen hebben vervolgens over en weer schriftelijk verder geprocedeerd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] detacheert werknemers bij opdrachtgevers voor het uitvoeren van projecten en (deel)processen tegen een vaste aanneemsom of op declaratiebasis. Zij stelt arbeid ter beschikking, waarbij de leiding en toezicht bij [eiseres] ligt.
2.2.
[gedaagde] heeft van 5 december 2016 tot en met 1 januari 2017 bij [eiseres] (onbetaald) stage gelopen.
2.3.
[gedaagde] is op 1 januari 2017 aanvankelijk voor bepaalde tijd en later voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [eiseres] in de functie van Junior Consultant voor 40 uur per week.
2.4.
In artikel 11 van de arbeidsovereenkomst is het volgende non-concurrentiebeding opgenomen:
“11.NON-CONRURRENTIEBEDING
11.1
De werknemer verbindt zich om zowel tijdens de overeenkomst als gedurende een periode van één jaar na het einde daarvan, direct noch indirect, noch voor zichzelf noch voor anderen, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming met activiteiten op een terrein, gelijk aan of anderszins concurrerend met dat van de werkgever, noch daarbij zijn bemiddeling, in welke vorm ook, direct of indirect te verlenen. Deze verplichting geldt uitsluitend voor enige werkzaamheid of betrokkenheid van de werknemer als hiervoor bedoeld binnen het specifieke werkgebied van werkgever, waarin werknemer door werkgever is opgeleid. (…)
11.3
Indien de werknemer in strijd met zijn verplichtingen uit hoofde van het bepaalde in leden 1 en 2 van dit artikel handelt, zal hij aan de werkgever zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, voor iedere overtreding een boete verbeuren ten bedrage van EUR 50.000,= per keer en een boete ten bedrage van EUR 5.000,= voor elke dag dat de overtreding heeft plaatsgevonden en voortduurt. In plaats daarvan is de werkgever gerechtigd om volledige schadevergoeding te vorderen.
2.5.
Op 15 november 2019 heeft [gedaagde] haar arbeidsovereenkomst met [eiseres] schriftelijk opgezegd, waarna zij mondeling heeft bericht dat zij bij [onderneming 1] in dienst zou treden alwaar zij de focus op letselschade zou gaan leggen.
2.6.
Op 19 november 2019 heeft [eiseres] aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“Hierbij bevestigen wij de opzegging van jouw dienstverband, jou laatste werkdag is derhalve op 31 december 2019. (…) Wellicht ten overvloede wijzen wij nadrukkelijk nog op jouw geheimhoudingsplicht met betrekking tot datgene dat uit hoofde van jouw functie als vertrouwelijk dient te worden beschouwd, alsmede op al jouw andere verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, zoals die op dit moment nog steeds bestaan.
Denk hierbij in het bijzonder ook aan het relatie –en concurrentiebeding zoals overeengekomen in artikel 11 en 12 van de arbeidsovereenkomst. Wij verlenen je in dezegeenakkoord, schriftelijke ontheffing, om naar concurrent [onderneming 1] over te stappen.”
2.7.
Per 1 januari 2020 is [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 1 jaar in dienst getreden bij [onderneming 1] (hierna: [onderneming 1] ) voor 36 uur per week in de functie van [onderneming 1] -professional.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te gebieden om het met [eiseres] overeengekomen concurrentiebeding volledig na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,00 per dag waarop een overtreding voortduurt;
II. [gedaagde] te gebieden – voor zover zij werkzaamheden blijft verrichten die in strijd zijn met het overeengekomen concurrentiebeding – om binnen 24 uur na dit vonnis haar dienstverband bij, of overeenkomst van opdracht met, [onderneming 1] of een hieraan gelieerde vennootschap te beëindigen, althans iedere vorm van samenwerking met, en het verrichten van werkzaamheden voor, [onderneming 1] of voor een hieraan gelieerde vennootschap of voor hieraan gelieerde personen, te staken en gestaakt te houden gedurende de looptijd van het concurrentiebeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding en € 1.000,00 per dag waarop een overtreding voortduurt;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een voorschot van € 50.000,00 vanwege reeds verbeurde boetes, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020, althans vanaf dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] het tussen hen overeengekomen concurrentiebeding heeft overtreden. [gedaagde] dient het concurrentiebeding na te komen. Verder is [gedaagde] vanaf 1 januari 2020 een boete verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair schorsing van de werking van het in de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentie- en relatiebeding althans buitenwerkingstelling hiervan;
  • subsidiair [eiseres] te gebieden om binnen vijf kalenderdagen na betekening van dit vonnis een door een registeraccountant opgestelde verklaring aan haar te doen toekomen waaruit de relaties van [eiseres] blijken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan;
  • veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit geding.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat het concurrentie- en relatiebeding haar, nu zij in veler opzichten een positieverbetering kan realiseren bij [onderneming 1] , onevenredig benadeelt afgezet tegen het te beschermen belang van [eiseres] .
3.7.
[eiseres] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] .

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, worden deze gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben gelet op de aard van de vorderingen een spoedeisend belang.
4.3.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vorderingen van partijen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Daarbij geldt wel dat, gelet op de aard van het kort geding, in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor (uitgebreide) bewijslevering. De vordering van [eiseres] in conventie is alleen toewijsbaar als met voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat een bodemrechter de vordering tot nakoming van het concurrentiebeding zal toewijzen. De kantonrechter zal dan ook beoordelen of het aannemelijk is dat de bodemrechter tot dat oordeel zal komen.
4.4.
Het non-concurrentiebeding verbiedt [gedaagde] in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij een, kort samengevat, met [eiseres] concurrerende onderneming, welke verplichting uitsluitend geldt voor werkzaamheden of betrokkenheid binnen het specifieke werkgebied van [eiseres] waarin [gedaagde] door [eiseres] is opgeleid.
4.5.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is overeengekomen. Eveneens is tussen hen niet in geschil dat [onderneming 1] een concurrent is van [eiseres] . Het debat van partijen spits zich toe op de vraag of [gedaagde] het non-concurrentiebeding overtreedt. [gedaagde] betoogt dat zij bij [onderneming 1] niet werkzaam is binnen het “specifieke werkgebied” waarin zij bij [eiseres] is opgeleid. Zij onderbouwt dit door aan te voeren dat het werkgebied waarin zij laatstelijk voor [eiseres] werkzaam is geweest de uitvoering van de krachtens cao Metaal en Techniek verplicht voorgeschreven collectieve verzekeringen betrof. Daarmee miskent [gedaagde] echter dat het volgens de tekst van het non-concurrentiebeding niet relevant is in het werkgebied zij laatstelijk werkzaam is geweest, maar in welk specifiek werkgebied zij is opgeleid door [eiseres] . Volgens [eiseres] betreft dit het werkgebied ‘schade en inkomen’ en is zij op ditzelfde terrein weer werkzaam bij [onderneming 1] . Onbetwist heeft [gedaagde] gelaten dat bij [eiseres] sprake is van vijf verschillende werkgebieden, waarvan ‘schade en inkomen’ er één is. Dat schade en inkomen slechts twee zelfstandige naamwoorden zijn, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, is niet relevant. Het werkgebied ‘schade en inkomen’ is, zeker afgezet tot de overige werkgebieden (zoals pensioen/ gezondheidszorg), voldoende specifiek en duidelijk naar het oordeel van de kantonrechter. [gedaagde] is binnen dit werkgebied opgeleid. Zo heeft [eiseres] onbetwist gesteld dat [gedaagde] diverse opleidingen op het gebied van ‘schade en inkomen’ heeft gevolgd (zoals Wft schadeverzekering particulier, Wft schadeverzekering zakelijk, Wft inkomen). Bovendien is zij tijdens haar dienstverband bij [eiseres] werkzaam geweest in de schade- en inkomensverzekeringen en de afhandeling daarvan, zoals als schadeacceptant bij [onderneming 2] waar zij zich bezighield met individuele arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, en schadeclaimbehandelaar bij [.] alwaar zij claims met betrekking tot arbeidsongeschiktheid (WGA, WIA-hiaat en –excedent) beoordeelde en afhandelde. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat zij bij [onderneming 1] in dienst is getreden om als letselschadebehandelaar te werk te worden gesteld. Echter, sinds 1 januari 2020 en in ieder geval tot oktober 2020 is zij te werk gesteld als claimbehandelaar, momenteel bij [onderneming 3] . Dat werk heeft eveneens betrekking op schade en inkomen. Ook volgt zij via [onderneming 1] een cursus gericht op schade en verzekering.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] bij concurrent [onderneming 1] werkzaamheden verricht binnen het specifieke werkgebied van [eiseres] waarin [gedaagde] door [eiseres] is opgeleid, namelijk ‘schade en inkomen’, waardoor zij het non-concurrentiebeding met [eiseres] in beginsel overtreedt.
4.7.
In het kader van de reconventionele vorderingen van [gedaagde] dient vervolgens te worden beoordeeld of de bodemrechter het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW geheel of gedeeltelijk zou vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De belangen van de werkgever en de werknemer dienen dus tegen elkaar afgewogen te worden.
4.8.
[eiseres] stelt dat haar belang bij het overeengekomen concurrentiebeding is gelegen in het beschermen van door haar gedane investeringen in de kennis en kunde van werknemers. [eiseres] wil voorkomen dat concurrenten de door haar opgeleide werknemers (zoals [gedaagde] ) wegkopen waardoor haar (concurrentie)positie verzwakt. De concurrentie is groot. Deze concurrentie ziet niet alleen op de werving van detacheringsopdrachten, maar ook op de werving van werknemers. [eiseres] heeft er verder belang bij om precedentwerking te voorkomen.
4.9.
Voorop gesteld wordt dat een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever – de opgebouwde knowhow en goodwill – te beschermen. Het beding is anders dan [eiseres] beoogt niet bedoeld om werknemers te binden. Of [eiseres] bovengemiddeld in [gedaagde] heeft geïnvesteerd en [gedaagde] door haar werk bij [eiseres] bijzondere kennis en ervaring heeft opgedaan – hetgeen tussen partijen in discussie is - kan in het midden blijven. Het enkele feit dat een werknemer (dus ook [gedaagde] ) in de uitoefening van een functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent immers nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer - ook niet als dat een vertrek naar een concurrent betreft - in zijn bedrijfsdebiet is aangetast op een wijze dat dit bescherming verdient. Als [gedaagde] bij haar vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij [eiseres] ‘heeft meegenomen’ is dat inherent aan haar vertrek en als [onderneming 1] profijt heeft van deze kennis en ervaring is dat inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Deze voordelen gelden omgekeerd ook voor [eiseres] zelf, indien zij ervaren krachten in dienst neemt. Dit is dan ook onderdeel van het functioneren van een vrije markteconomie. Het beperken van die vrije markt door het maken van concurrentiebeperkende afspraken, behoort niet tot de belangen waarvoor een werkgever bescherming verdient ten koste van het recht van de werknemer op vrije arbeidskeuze. Daarnaast valt deze investering in te dekken via een studiekostenregeling waarbij de opleidingskosten binnen een bepaalde tijd dienen te worden terugbetaald. [eiseres] heeft ervoor gekozen hiervan geen gebruik te maken.
4.10.
Het concurrentiebeding biedt dus geen bescherming tegen het vertrek van [gedaagde] naar de concurrent [onderneming 1] . Enkel kan het concurrentiebeding bescherming bieden tegen de door bijkomende omstandigheden optredende aantasting van het commerciële bedrijfsdebiet van [eiseres] door de overstap van [gedaagde] . Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer [gedaagde] door haar functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën van [eiseres] , waarvan [onderneming 1] geen kennis draagt en waarvan de kennisname bij [onderneming 1] leidt tot een concurrentievoordeel dat zij anders niet zou hebben gehad. Of bijvoorbeeld, doordat [gedaagde] zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van [eiseres] dat deze klanten overstappen naar [onderneming 1] . Het kenmerk van al deze gevallen is dat de oude werkgever een positie heeft verworven die de concurrent nog niet heeft. [gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld dat daarvan in haar geval geen sprake is. Volgens haar draagt zij geen kennis van (samengevat) bedrijfsgevoelige informatie die [onderneming 1] ten koste van [eiseres] kan baten. Hoewel [eiseres] dit bij conclusie van dupliek in reconventie heeft betwist geldt dat dit door haar niet nader is geconcretiseerd. Dat had wel van haar verwacht mogen worden.
4.11.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk geworden dat [eiseres] door indiensttreding van [gedaagde] bij [onderneming 1] in haar bedrijfsdebiet wordt aangetast op een wijze die bescherming verdient. Daaruit volgt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat het door het concurrentiebeding te beschermen belang van [eiseres] onvoldoende zwaarwegend is tegenover het belang van [gedaagde] om onbelemmerd gebruik te kunnen maken van haar in artikel 19 lid 3 van de Grondwet neergelegde recht op vrijheid van arbeidskeuze. De kantonrechter acht dan ook voldoende aannemelijk dat het beding in een eventuele bodemprocedure zal worden vernietigd voor zover het in de weg staat aan de indiensttreding van [gedaagde] bij [onderneming 1] , waardoor onwaarschijnlijk is dat de bodemrechter de vorderingen van [eiseres] zal toewijzen.
4.12.
De vorderingen van [eiseres] in conventie zullen derhalve worden afgewezen en de primaire vordering van [gedaagde] in reconventie tot schorsing van het overeengekomen concurrentiebeding zal worden toegewezen. Dat geldt eveneens voor het relatiebeding nu [eiseres] in haar repliek in conventie, tevens antwoord in conventie heeft aangevoerd dat zij om haar moverende redenen afstand doet van haar vordering tot nakoming van het relatiebeding en [eiseres] ook geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering van [gedaagde] tot schorsing van het relatiebeding. De schorsing van het concurrentie- en relatiebeding zal gelden vanaf het moment dat [gedaagde] in dienst is getreden bij [onderneming 1] , dus vanaf 1 januari 2020, tot de beslissing in de bodemprocedure.
4.13.
Nu de primaire vordering in reconventie wordt toegewezen, hoeft hetgeen subsidiair is gevorderd niet te worden besproken.
4.14.
[eiseres] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld. Zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden in conventie begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde en in reconventie op € 480,00 aan salaris gemachtigde. Vanwege de samenhang met de vordering in conventie hanteert de kantonrechter hier het tarief voor een eenvoudige zaak.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
schorst het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding met ingang van 1 januari 2020 tot de beslissing in de bodemprocedure;
5.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 480,00 aan salaris gemachtigde;
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Loots op 30 april 2020.