ECLI:NL:RBMNE:2020:1739
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 1.070.000,- voor het belastingjaar 2019, welke was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Na het bezwaar werd de waarde verlaagd tot € 1.050.000,-, maar eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt om de waarde te onderbouwen. Eiseres voerde aan dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar waren, maar de rechtbank oordeelde dat de gebruikte referentiewoningen, die ook uit dezelfde bouwperiode stammen, geschikt waren voor de waardebepaling.
De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, aangezien het beroepschrift buiten de wettelijke termijn leek te zijn ingediend. Eiseres stelde echter dat zij de uitspraak op bezwaar pas later had ontvangen, en de rechtbank oordeelde dat verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak op bezwaar tijdig was verzonden. Hierdoor was het beroep ontvankelijk.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. P.M.J.H. Muijlaert, griffier, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.